BASIS
BEWEGING
KRACHT
ELEKTRICITEIT
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
videolessen
videolessen
videolessen
videolessen
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets
MECHANICA
ENERGIE
MOMENT
MODELLEREN
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
videolessen
videolessen
videolessen
videolessen
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets
RADIOACTIVITEIT
(UIT VMBO BOEK)
...
...
...

Hoofdstuk 2
Beweging

§1 De gemiddelde snelheid
§2 Versnelling
§3 Het (x,t)-diagram
§4 Het (v,t)-diagram
§5 De oppervlaktemethode



§1     De gemiddelde snelheid

In dit hoofdstuk gaan we bewegingen bestuderen. Je kan hier denken aan het bewegen van een raket in een baan om de maan of gewoon het fietsen van huis naar school. In deze paragraaf gaan we leren rekenen met de gemiddelde snelheid. We introduceren twee formules waarmee we dit kunnen doen.

De gemiddelde snelheid van een voorwerp kunnen we als volgt berekenen:

$$ v_{gem} = \frac{\Delta x}{\Delta t}$$
Gemiddelde snelheid (vgem) meter per seconde (m/s)
Verplaatsing (Δx) meter (m)
Tijdsduur (Δt) seconde (s)

 

De x staat voor de positie van een voorwerp. Het Δ-teken staat voor "de toename van". Δx staat dus voor de toename van de positie tijdens de beweging. We noemen dit ook wel de verplaatsing. Δt staat voor de toename van de tijd tijdens de beweging. We noemen dit ook wel de tijdsduur.

Stel dat een voorwerp verplaatst van positie x = 1 meter naar positie x = 5 meter in 8 seconden. We berekenen dan als volgt de snelheid:

$$ \Delta x = x_{eind} - x_{begin} = 5 - 1 = 4 \text{ m} $$ $$ v = \frac{\Delta x}{\Delta t} = \frac{4}{8} = 0,5 \text{ m/s} $$

         Stappenplan: Rekenen met snelheid

 

Vraag:

Een sprinter rent 100 meter met een snelheid van 10,5 m/s. Bereken na hoeveel seconden de sprinter de finish haalt.

Stap 1: Gegevens (G)

Schrijf de gegevens uit de vraag op:

Δx = 100 m
v = 10,5 m/s
Δt = ... s

Stap 2: Omschrijven (O)

Reken de gegevens zoveel mogelijk om in dezelfde eenheden. In dit geval staan alle gegevens al in meters en seconden, dus deze stap kunnen we overslaan.

Stap 3: Formule (F)

Kies de juiste formule en vul de formule in. In dit geval willen de tijd berekenen:

Δt = Δx / v

Δt = 100 / 10,5 = 9,52 s

Stap 4: Eenheid (E)

Noteer de eenheid achter het antwoord. In dat geval is de eenheid s.

 

De SI-eenheid van de snelheid is meter per seconde, maar in het dagelijks leven wordt ook vaak kilometer per uur gebruikt. Het is belangrijk dat je deze eenheden in elkaar om kan schrijven. Stel we willen 80 km/h omrekenen naar m/s. We rekenen dan eerst kilometer per uur om naar meter per uur:

$$ 80 \text{ km/h} = 80 000 \text{ m/h} $$

Dan rekenen we meter per uur om naar meter per seconde:

$$ \frac{80 000 \text{ m/h}}{60 \times 60} = 22 \text{ m/s} $$

Stel we willen 22 m/s omrekenen naar km/h. We rekenen dan eerst meter per seconde om naar meter per uur:

$$ 22 \text{ m/s} \times 60 \times 60 = 80 000 \text{ m/h} $$

Daarna rekenen we om naar kilometer per uur:

$$ 80 000 \text{ m/h} = 80 \text{ km/h} $$

We kunnen bij het omschrijven ook gebruik maken van de volgende regel:

         Stappenplan: Rekenen met snelheid

 

Vraag:

Een leerling is aan het hardlopen. Zijn doel is om binnen drie minuten 1,0 kilometer te rennen. De leerling rent 3,0 minuten lang met een snelheid van 18 km/h. Bereken of de leerling zijn doel bereikt heeft.

Stap 1: Gegevens (G)

Schrijf de gegevens uit de vraag op:

Δt = 3,0 min
v = 18 km/h
Δx = ... m

Stap 2: Omschrijven (O)

Reken de gegevens zoveel mogelijk om in dezelfde eenheden. In dit geval rekenen we alles om naar meters en seconden. Omdat er 60 seconden in een minuut zitten, vinden we:

Δt = 3,0 × 60 = 180 s

v = 18 / 3,6 = 5,0 m/s

Stap 3: Formule (F)

Kies de juiste formule en vul de formule in. In dit geval willen de afstand berekenen:

Δx = v × Δt

Δx = 5,0 × 180 = 900 m

Stap 4: Eenheid (E)

Denk aan de eenheid achter het antwoord. In dit geval is de eenheid m.

Stap 5: Conclusie (C)

Schrijf de conclusie op en leg uit hoe je aan deze conclusie komt.

900 m is minder dan 1,0 kilometer, dus de leerling heeft zijn doel niet bereikt.

 

Als een voorwerp geleidelijk versnelt of vertraagt, dan spreken we van een eenparige versnelling. In dit geval kunnen we de gemiddelde snelheid ook als volgt uitrekenen:

$$ v_{gem} = \frac{v_{b}+v_{e}}{2} \;\;\;\; \text{(eenparige versnelling)} $$
Beginsnelheid (vb) meter per seconde (m/s)
Eindsnelheid (ve) meter per seconde (m/s)
Gemiddelde snelheid (vgem) meter per seconde (m/s)

 

Stel dat een auto bijvoorbeeld eenparig versnelt van 10 m/s naar 30 m/s, dan is de gemiddelde snelheid gelijk aan:

$$ v_{gem} = \frac{v_b+v_e}{2} = \frac{10+30}{2} = 20 \text{ m/s} $$

Let erop dat je als volgt haakjes gebruikt in je rekenmachine:

$$ (10 + 30 )/2 = 20 \;\;\;\;\;\;\; \text{ rekenmachine} $$

         Voorbeeld

 

Opdracht:

Een auto versnelt gedurende 10 seconden van 20 naar 30 m/s. De versnelling is eenparig. Bereken hoeveel meter de auto heeft afgelegd.

Antwoord:

Eerst berekenen we de gemiddelde snelheid:

$$v_{gem} = \frac{v_{\text{begin}}+v_{\text{eind}}}{2} $$ $$v_{gem} = \frac{20 + 30}{2} = 25 \text{ m/s}$$

Met de gemiddelde snelheid kunnen we de afstand uitrekenen. Hiervoor schrijven we eerst de formule in de juist vorm:

$$ v_{gem} = \frac{\Delta x}{\Delta t} \;\;\rightarrow \;\; \Delta x = v_{gem} \times \Delta t $$

Nu vullen we de formule in:

$$\Delta x = v_{gem} \times \Delta t $$ $$\Delta x = 25 \times 10 = 2,5 \times 10^2 \text{ m}$$

De auto heeft tijdens de versnelling dus 2,5 × 102 m afgelegd.

 

INSTRUCTIE:
Rekenen met snelheid
INSTRUCTIE:
De gemiddelde snelheid

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je kan rekenen met de formule "v = Δx/Δt" en dat je deze formule kan omschrijven in de drie vormen.
  • Zorg dat je km/h en m/s in elkaar kan omschrijven.
  • Zorg dat je kan rekenen met de formules "vgem = Δx/Δt" en "vgem = (vb+ve)/2". De tweede formule geldt alleen bij een eenparige versnelling of vertraging.
  • Zorg dat je weet dat bij een versnelling vanuit stilstand de beginsnelheid nul is (vb = 0) en dat bij remmen tot stilstand de eindsnelheid nul is (ve = 0).

         Opdrachten
  1. (3p) Een F1-auto rijdt met een snelheid van 300 km/h over een rechte weg met een lengte van 450 meter. Bereken binnen hoeveel seconde deze afstand is afgelegd.
  2. (4p) Een leerling is aan het hardlopen. Zijn doel is om binnen 50 seconden 200 meter te rennen. De leerling rent met een snelheid van 16 km/h. Bereken of de leerling zijn doel bereikt heeft.
  3. (3p) Een Boeing vliegt binnen 55 minuten van Amsterdam naar Londen. De afstand tussen de vliegvelden is 358 kilometer. Bereken de gemiddelde snelheid van het vliegtuig.
  4. (5p) Een automobilist rijdt met een snelheid van 100 km/h van Amsterdam naar Utrecht. De afstand tussen deze plaatsen is 34 km. De automobilist verlaat Amsterdam om 16:52 uur en wil om 17:10 uur in Utrecht aankomen. Bereken of de automobilist op tijd aankomt.
  5. (5p) Twee leerlingen gaan een stuk fietsen. Ze vertrekken tegelijkertijd vanaf hetzelfde punt. De eerste leerling fietst met een snelheid van 3,0 m/s en de tweede met een snelheid van 7,5 m/s. Na 49 seconden loopt de ketting van de tweede leerling vast. Bereken hoeveel seconden de eerste leerling vanaf dit moment nog moet fietsen totdat hij de tweede leerling inhaalt.
  6. (5p) Een parachutespringer valt met een snelheid van 200 km/h. Dan trekt de springer zijn parachute open. Na 0,70 s is zijn snelheid eenparig afgenomen tot 40 km/h. Bereken hoeveel meter de parachutist in de tussentijd heeft afgelegd.
  7. (4p) Een automobilist die met een snelheid van 80 km/h rijdt, trapt op zijn rem totdat hij eenparig tot stilstand is gekomen. Het remmen duurt 4,0 seconden. Bereken de remweg van de bestuurder.
  8. (4p) Een persoon laat een bal vanuit stilstand vallen van een gebouw met een hoogte van 100 m. De bal versnelt hierdoor eenparig tot een snelheid van 44 m/s. Bereken de valtijd van de bal.
  9. (5p) Een persoon laat een bal vanuit stilstand vallen van een gebouw met een hoogte van 100 m. Het duurt 4,5 seconde voordat de bal beneden aankomt. Je mag aannemen dat de bal eenparig versnelt. Bereken de eindsnelheid van de bal.
  10. (3p, VWO) Een bestuurder van een brommer probeert een tractor in te halen. Hij versnelt hiervoor eenparig gedurende 4,0 seconden en legt in deze tijd 100 meter af. Zijn beginsnelheid was 10 m/s. Bereken de snelheid van de brommer na de versnelling.
  11. (3p, VWO) Een automobilist versnelt eenparig over een afstand van 1500 meter en behaalt een eindsnelheid van 40 m/s. De versnelling heeft 50 seconden geduurd. Bereken de beginsnelheid van de auto.

 

§2     Versnelling

In deze paragraaf gaan we leren rekenen met de versnelling.

De versnelling of vertraging (a) van een voorwerp kunnen we als volgt uitrekenen:

$$ a = \frac{\Delta v}{\Delta t} $$

Toename van snelheid (Δv)

meter per seconde (m/s)

Tijdsduur (Δt)

seconde (s)

Versnelling of vertraging (a)

meter per seconde per seconde (m/s2)

 

De eenheid van de versnelling is m/s2. Dit betekent het volgende. Stel dat de snelheid van een voorwerp elke seconde 1 meter per seconde toeneemt. We zeggen dan dat de snelheid 1 meter per seconde per seconde toeneemt. De eenheid van de versnelling is dus m/s/s en dit korten we ook wel af tot m/s2.

Δv staat voor de toename van de snelheid. Hier geldt:

$$ \Delta v = v_{eind} - v_{begin} $$

Stel dat de snelheid van een voorwerp eenparig oploopt van 1,0 m/s tot 4,0 m/s in 6,0 seconden. We berekenen de versnelling dan als volgt:

$$ \Delta v = v_{eind} - v_{begin} $$ $$ \Delta v = 4,0 - 1,0 = 3,0 \text{ m/s} $$ $$ a = \frac{\Delta v}{\Delta t} $$ $$ a = \frac{3,0}{6,0} = 0,50 \text{ m/s}^2 $$

We hebben het in dit hoofdstuk gehad over de toename van de snelheid (Δv) en de gemiddelde snelheid (vgem). Bij het beantwoorden van vragen is het belangrijk deze begrippen goed uit elkaar te houden. In het bovenstaande voorbeeld is de toename van de snelheid gelijk aan 4,0 - 1,0 = 3,0 m/s. De gemiddelde snelheid is (1,0 + 4,0)/2 = 2,5 m/s.

         Stappenplan: Rekenen met versnelling

     

    Opdracht:

    Een auto versnelt eenparig van 36 km/h naar 90 km/h en legt tijdens deze versnelling 105 meter af. Bereken de versnelling van de auto.

    Stap 1:

    Schrijf de gegevens uit de vraag op en reken ze zoveel mogelijk om in dezelfde eenheden:

    $$ \Delta x = 105 \text{ m} $$ $$ v_b = 36 \text{ km/h} = \frac{36}{3,6} = 10 \text{ m/s} $$ $$ v_e = 90 \text{ km/h} = \frac{90}{3,6} = 25 \text{ m/s} $$

    Stap 2:

    Bereken zo mogelijk vgem en Δv:

    $$ v_{gem} = \frac{v_b + v_e}{2} = \frac{10 +25}{2} = 17,5 \text{ m/s}$$ $$ \Delta v = v_e-v_b = 25 - 10 = 15 \text{ m/s} $$

    Stap 3:

    Schrijf de formules op en geef aan welke gegevens je weet en welk gegeven je wilt weten:

    Stap 4:

    Bedenk welke formule je wilt gebruiken:

    In dit voorbeeld willen we de versnelling berekenen met de rechter formule, maar we hebben nog niet alle gegevens om dit te kunnen doen. We beginnen daarom met de linker formule.

    Stap 5:

    Schrijf de formule zo nodig om en vul hem in:

    $$ \Delta t = \frac{\Delta x}{v_{gem}} $$ $$ \Delta t = \frac{105}{17,5} = 6,0 \text{ s} $$

    Stap 6:

    Gebruik nu de andere formule:

    $$ a = \frac{\Delta v}{\Delta t} $$ $$ a= \frac{15}{6,0} = 2,5 \text{ m/s}^2 $$

    Stap 7:

    Schrijf de conclusie op en denk aan de eenheid:

    De versnelling van de auto is 2,5 m/s2

INSTRUCTIE:
Versnelling

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je kan rekenen met "a = Δv/Δt". Weet dat "Δv = ve - vb" en dat dit staat voor de toename van de snelheid en weet dat de versnelling (a) staat voor zowel de versnelling als de vertraging in m/s2.

         Opdrachten
  1. (2p) Leg duidelijk uit waarom de eenheid van de versnelling m/s/s (oftewel m/s2) is.
  2. (2p) Leg het verschil uit tussen de gemiddelde snelheid (vgem) en de toename van de snelheid (Δv)
  3. (6p) Een auto versnelt gelijkmatig vanuit stilstand tot een snelheid van 30 m/s. Tijdens deze versnelling legt de auto 90 m af. Bereken de versnelling van deze auto.
  4. (6p) Een auto versnelt gelijkmatig van 20 km/h tot een snelheid van 100 km/h. De auto heeft gedurende deze periode een versnelling van 5 m/s2. Bereken de afstand die de auto heeft afgelegd.
  5. (6p) Een F-18 wil door de geluidsbarrière heen en versnelt daarom gelijkmatig van 1000 km/h naar 1500 km/h. Gedurende deze beweging heeft het vliegtuig een versnelling van 21,5 m/s2. Bereken hoeveel meter de F-18 tijdens deze versnelling heeft afgelegd.
  6. (6p) Een auto rijdt met een snelheid van 90 km/h over een weg. Omdat er een file vormt, trapt de automobilist op zijn rem en komt de auto binnen 100 meter met een eenparige vertraging tot stilstand. Bereken de vertraging van de auto tijdens het remmen.
  7. (6p) Een maffiabaas plaatst om zijn kantoorruimte een dikke muur gemaakt van schuimplastic om zichzelf te beschermen. De eigenaar test de muur door erop te schieten. Een kogel wordt met een snelheid van 210 m/s loodrecht in de muur geschoten. De kogel dringt 83 cm in het schuimplastic door voordat het tot stilstand komt. Bereken de vertraging van de kogel in het schuimplastic.

 

§3     Het (x,t)-diagram

Behalve met formules, kunnen we beweging ook beschrijven met grafieken. In deze paragraaf gaan we kijken naar de zogenaamde (x,t)-diagrammen.

Een (x,t)-diagram is een diagram met op de horizontale as de tijd (t) en op de verticale as de positie (x). Hieronder zijn een aantal bewegingen beschreven met behulp van dit type diagram. Links zien we een grafiek die horizontaal loopt. De positie x verandert hier niet in de tijd. Het voorwerp staat hier dus stil. In de tweede afbeelding zien we een voorwerp dat zich geleidelijk verplaatst. Elke seconde wordt er evenveel meter afgelegd. We spreken hier van een constante snelheid of van een eenparige beweging.

HIER IMAGES BOOK !!!

In de onderstaande linker afbeelding zien we een grafiek die steeds steiler gaat lopen. We zien dat in de eerste drie seconden slechts 0,5 meter wordt afgelegd en dat in de laatste drie seconden wel 4,5 m wordt afgelegd. Hoe steiler de lijn dus loopt, hoe sneller het voorwerp verplaatst. We hebben hier dus te maken met een versnelling. Rechts zien we een grafiek die steeds minder steil gaat lopen. Hier hebben we dus te maken met een vertraging.

HIER IMAGES BOOK !!!

         Voorbeeld

 

Opdracht:

In het onderstaande (x,t)-diagram is de beweging van een fietser weergegeven. Beschrijf deze beweging in detail.

Antwoord:

 In de eerste 10 seconden loopt de grafiek steeds steiler lopen. De fietser ondergaat hier dus een versnelling. In de 7,5 seconden daarna blijft de grafiek even steil. We hebben hier dus te maken met een constante snelheid. In de 7,5 seconden daarna loopt de grafiek steeds minder steil. Hier hebben we dus te maken met een vertraging. In de laatste 5 seconden loopt de grafiek horizontaal. Hier hebben we dus te maken met stilstand.

 

         Voorbeeld

 

Opdracht:

In het onderstaande (x,t)-diagram is de beweging van een stuiterbal weergegeven. Beschrijf deze beweging in detail.

Antwoord:

In de eerste seconde loopt de grafiek steeds steiler. We hebben hier dus te maken met een versnelling. De stuiterbal gaat hier ook naar beneden. Op tijdstip t = 1,0 s komt de bal tegen de grond aan en gaat daarna omhoog. In de tweede seconde loopt de grafiek steeds minder steil. Hier hebben we dus te maken met een vertraging. De stuiterbal gaat hier ook omhoog. Op tijdstip t = 2,0 s loopt de grafiek een moment horizontaal. Hier staat de stuiterbal dus een moment stil. In de derde seconde hebben we net als in de eerste seconde te maken met een versnelling naar beneden.

 

Met behulp van een (x,t)-diagram kunnen we ook de gemiddelde snelheid uitrekenen. In het onderstaande diagram is de verplaatsing Δx gelijk aan 4,0 meter. De tijdsduur Δt van de beweging is 6,0 seconden. De snelheid is dus gelijk aan:

$$ v_{gem} = \frac{\Delta x}{\Delta t} $$ $$ v_{gem} = \frac{4,0}{6,0} = 0,67 \text{ m/s}$$

INSTRUCTIE:
(x,t)-diagrammen

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je stilstand, constante snelheid, versnelling en vertraging kan weergeven in een (x,t)-diagram, zowel bij vooruit als achteruit bewegen. Er geldt: hoe steiler de grafiek, hoe groter de snelheid.
  • Zorg dat je de gemiddelde snelheid kan bepalen met behulp van een (x,t)-diagram.

         Opdrachten
  1. Ga naar deze opdracht op de website en speel het programma uit.
    Behaal 15 punten:

  2. (3p) Noteer waar je op moet letten bij het aflezen van een (x,t)-diagram. Hoe herken je stilstand, constante snelheid, versnelling en vertraging?
  3. (11p) Beschrijf de beweging van de voorwerpen in de volgende (x,t)-diagrammen:

  4. Schets de volgende (x,t)-diagrammen:
    1. (2p) Mario rent een tijdje met constante snelheid vooruit. Daarna gaat hij versnellen.
    2. (2p) Mario staat eerst stil, maar dan gaat hij steeds sneller rennen. Als hij zijn gewenste snelheid bereikt heeft, rent hij met constante snelheid verder.
    3. (4p) Mario rent even met constante snelheid. Dan gaat hij steeds langzamer rennen tot hij stil staat. Hij blijft dan even uitrusten, maar daarna gaat hij weer versnellen.
    4. (2p) Mario gooit zijn pet recht omhoog de lucht in. Uiteindelijk valt de pet op de grond.
    5. (1p) Mario laat zijn pet uit zijn hand vallen. Uiteindelijk valt de pet op de grond.
  5. (2p) Een zware kogel wordt heen en weer geslingerd aan een touw van punt P via Q naar R (zie de onderstaande afbeelding). Het touw zit vast in Punt D.

    Kies uit de onderste vier diagrammen hoe de beweging van P naar Q eruitziet en hoe de beweging van Q naar R eruitziet.

    (Bron: Examen VMBO-T, 2021-2)
  6. (6p) Bereken de snelheid van de voorwerpen die in de volgende (x,t)-diagrammen beschreven zijn.

  7. Bij honkbal wordt een bal met hoge snelheid naar de slagman geworpen. Die slaat met zijn honkbalknuppel de bal het speelveld in. De worp van de bal nadat deze is losgelaten is in de onderstaande tabel beschreven:
    t(s)s(m)
    0,000,0
    0,104,2
    0,208,4
    0,3615,0
    0,4418,5
    1. (3p) Zet in het onderstaande diagram alle meetpunten uit en teken de grafiek.

    2. (3p) Hoe groot is de gemiddelde snelheid van de bal tijdens de beweging na de worp? Geef je antwoord in km/h.
    3. (2p) Op het moment dat de bal een afstand van 9,0 m heeft afgelegd, begint de slagman zijn honkbalknuppel in beweging te brengen. Bepaal hoeveel tijd de slagman dan nog heeft om de honkbalknuppel in de juiste positie te brengen om de bal te raken.
      (Bron: Examen VMBO-T, 2021-1)
  8. In een populaire attractie in een pretpark worden passagiers eerst omhooggetild, waarna ze naar beneden vallen. Aan het eind van de val worden de passagiers afgeremd totdat ze tot stilstand komen. Hieronder zie je een tabel met gegevens van de valbeweging.
    t(s)s (m)
    0,00
    1,05
    2,020
    3,045
    4,065
    4,567
    5,067

    1. (3p) Zet in het onderstaande diagram alle gegevens uit en teken de grafiek.

    2. (1p) Hebben we de eerste drie seconden te maken met stilstand, een constante snelheid, een versnelling of een vertraging.
    3. (1p) Hebben we in de laatste twee seconden te maken met stilstand, een constante snelheid, een versnelling of een vertraging.
    4. (2p) Bepaal de gemiddelde snelheid in de eerste 4,5 seconde van de beweging.
    5. (Bron: Examen VMBO-T, 2022-2)
  9. Hieronder zien we een (x,t)-diagram waarmee de beweging van een parachutespringer wordt beschreven. De x staat hier voor de hoogte van de springer.

    1. (1p) Bepaal op welke hoogte de parachute werd geopend. Leg uit hoe je op dit antwoord bent gekomen.
    2. (1p) Bepaal de beginsnelheid van de springer. Leg uit hoe je op dit antwoord bent gekomen.
    3. (3p) Bepaal de maximale snelheid die de springer bereikt.
  10. (5p) Twee personen lopen elkaar tegemoet. Op tijdstip t = 0 zijn ze 60 m van elkaar verwijderd. Persoon A loopt met een snelheid van 2 m/s en persoon B rent met een snelheid van 4,5 m/s. Bepaal op welk tijdstip ze elkaar ontmoeten. Teken hiervoor eerst het bijbehorende (x,t)-diagram.
  11. (5p) Een schildpad en een haas proberen elkaar te verslaan in een sprint. Omdat de haas veel vertrouwen heeft in zijn snelheid, geeft hij de schildpad 100 meter voorsprong. De haas heeft een snelheid van 5 m/s. De haas haalt de schildpad in na 25 seconden. Bereken de snelheid van de schildpad.

 

§4     Het (v,t)-diagram

In deze paragraaf bespreken we de zogenaamde (v,t)-diagrammen. Ook hiermee kunnen we beweging beschrijven.

Een (v,t)-diagram is een diagram met op de horizontale as de tijd (t) en op de verticale as de snelheid (v). Hieronder zijn een aantal voorbeelden afgebeeld. Links zien we een grafiek waarbij de snelheid van een voorwerp de gehele beweging gelijk is aan 0 m/s. Het voorwerp staat in dit geval dus stil. In de tweede afbeelding zien we een voorwerp waarbij de snelheid de gehele tijd 2,0 m/s blijft. Hier hebben we dus te maken met een constante snelheid.

HIER IMAGES BOOK !!!

Linksonder zien we een diagram waarbij de snelheid van een voorwerp toeneemt. Er is hier dus sprake van een versnelling. Rechts neemt de snelheid juist af. Hier hebben we dus te maken met een vertraging. Let erop dat een vertraging niet betekent dat het voorwerp achteruit gaat. In dit geval gaat het voorwerp vooruit, maar steeds langzamer!

HIER IMAGES BOOK !!!

Zoals je gemerkt hebt, lees je (x,t)- en (v,t)-diagrammen op een heel andere manier af. In de onderstaande afbeelding is dit nog een keer samengevat:

Met een (v,t)-diagram kunnen we ook de gemiddelde versnelling bepalen. In het onderstaande diagram is de toename van de snelheid Δv gelijk aan 4,0 m/s. De tijdsduur Δt van de beweging is 6,0 seconden. De gemiddelde versnelling is dus:

$$ a_{gem} = \frac{\Delta v}{\Delta t} $$ $$ a_{gem} = \frac{4,0}{6,0} = 0,67 \text{ m/s}^2$$

INSTRUCTIE:
(v,t)-diagrammen

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je stilstand, constante snelheid, versnelling en vertraging kan weergeven in een (v,t)-diagram. Er geldt: hoe hoger de grafiek, hoe hoger de snelheid.
  • Zorg dat je weet dat een dalende (v,t)-grafiek niet wil zeggen dat het voorwerp achteruit gaat. Het voorwerp vertraagt dan vooruit.
  • Zorg dat je de gemiddelde versnelling kan bepalen met behulp van een (v,t)-diagram.

         Opdrachten
  1. Ga naar deze opdracht op de website en speel het programma uit.
    Behaal ook hier 15 punten. Let op! Nu zitten (x,t)- en (v,t)-diagrammen door elkaar!

  2. (3p) Noteer waar je op moet letten bij het aflezen van een (v,t)-diagram. Hoe herken je stilstand, constante snelheid, versnelling en vertraging. Noteer ook hoe je weergeeft dat een voorwerp achteruit beweegt.
  3. (2p) Beschrijf de beweging in de volgende diagrammen. Geef telkens aan of het voorwerp versnelt of vertraagt. Geef ook aan of het voorwerp vooruit of achteruit beweegt.

  4. Schets de volgende (v,t)-diagrammen:
    1. (2p) Mario gaat eerst met constante snelheid vooruit. Dan staat hij stil.
    2. (2p) Mario begint langzaam te rennen met een constante snelheid. Na een tijdje versnelt hij.
    3. (2p) Mario begint erg snel te rennen, maar zijn snelheid neemt telkens een beetje af. Op een gegeven moment heeft hij een snelheid bereikt waarbij hij goed kan blijven rennen. Vanaf dat moment blijft hij met een constante snelheid rennen.
  5. (3p) Bepaal de versnelling van de volgende beweging:

  6. (5p) Het volgende diagram bestaat uit drie delen. Bepaal voor elk deel de versnelling.

 

§5     De oppervlaktemethode

In deze paragraaf gaan we een techniek leren waarmee we de verplaatsing kunnen bepalen met behulp van (v,t)-diagrammen. We noemen dit de oppervlaktemethode.

We kunnen met een (v,t)-diagram ook de verplaatsing van een voorwerp bepalen. De oppervlakte onder de (v,t)-grafiek blijkt namelijk gelijk te zijn de verplaatsing (Δx) van het voorwerp. In het linker onderstaande diagram is het oppervlak gelijk aan 6,0 × 3,0 = 18 m. Het voorwerp heeft hier dus 18 meter afgelegd. In het middelste voorbeeld is het oppervlak een driehoek gelijk aan (6,0 × 3,0)/2 = 9,0 m. Dit voorwerp heeft dus 9 meter afgelegd. In de rechter afbeelding bestaat het oppervlak onder de grafiek uit een rechthoek en een driehoek. Het oppervlak geeft een verplaatsing van 2 × 6 + (2 × 6)/2 = 18 m.

Hieronder zien we het (v,t)-diagram van een remmend voertuig. Op tijdstip t = 0 s springt een stoplicht op rood. Zoals je in het diagram kunt zien, duurt het nog 1,0 seconde voordat de bestuurder hierop reageert door op zijn rem te trappen. De reactietijd van de bestuurder is dus 1,0 seconde. Na de reactietijd duurt het in dit voorbeeld nog 3 seconden voordat het voertuig stil staat.

De afstand die het voertuig gedurende de reactietijd aflegt noemen we de reactieafstand. In dit geval is dit 50 × 1 = 50 m. De afstand die het voertuig tijdens het remmen aflegt noemen we de remweg. In dit geval is dat (50 × 3)/2 = 75 m. De reactieafstand en de remweg samen noemen we de stopafstand. In het bovenstaande voorbeeld is de stopafstand gelijk aan 50 + 75 = 125 m.

INSTRUCTIE:
De oppervlaktemethode
INSTRUCTIE:
Examenvraag

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat het oppervlak onder een (v,t)-diagram overeenkomt met de afgelegde afstand (Δx).
  • Zorg dat je rechthoekige en driehoekige oppervlaktes onder de grafiek kan uitrekenen.
  • Zorg dat je de reactietijd, de remweg en de stopafstand kan aflezen in diagrammen en zorg dat je kan rekenen met "stopafstand = reactieafstand + remweg".

         Opdrachten
  1. (11p) Bepaal voor elk van de volgende diagrammen de afgelegde afstand:

  2. Een kleine raket wordt recht omhoog afgeschoten. Nadat de raket zijn maximale hoogte haalt, valt deze terug naar de aarde. De beweging staat beschreven in het onderstaande diagram.

    1. (2p) Leg uit dat de raket zijn hoogste punt niet op tijdstip t = 15 s, maar op t = 30 s bereikt.
    2. (3p) Bepaal de hoogte die de raket gehaald heeft.
  3. Een leerling loopt eerst 3 seconden met een constante snelheid van 1,2 m/s. Dan staat de leerling 2 seconden stil. Uiteindelijk loopt de leerling nog 4 seconden met een constante snelheid van 1,5 m/s.
    1. (4p) Teken het v,t-diagram bij deze beweging.
    2. (2p) Bereken de afgelegde afstand.
    3. (2p) Bereken de gemiddelde snelheid van de leerling.
  4. In het volgende diagram is het remmen van een auto beschreven voor een stoplicht dat op rood springt op tijdstip t = 0 s. Bepaal de gemiddelde snelheid van het voertuig tussen t = 0 s en het moment dat de auto tot stilstand is gekomen.

    1. (1p) Bepaal de reactietijd van de vrachtauto.
    2. (2p) Bepaal de remweg van de vrachtauto.
    3. (2p) Bepaal de stopafstand van de vrachtauto.
    4. (2p) Bepaal de gemiddelde snelheid van het voertuig tussen t = 0 s en het moment dat de auto tot stilstand is gekomen.
  5. Hieronder zien we een (x,t)-diagram van een remmend voertuig.

    1. (3p) Bepaal de reactieafstand, de remweg en de stopafstand.
    2. (2p) Bepaal de beginsnelheid van de auto.
    3. (2p) Bepaal de gemiddelde snelheid van het voertuig tussen t = 0 s en het moment dat de auto tot stilstand is gekomen.
  6. Bij een bepaald type auto wordt de remweg gemeten bij verschillende snelheden. In het onderstaande diagram zie je hoe de remweg (gebogen lijn) en de reactieafstand van de bestuurder (rechte lijn) afhangen van de snelheid van het voertuig.

    1. (1p) Teken ook de grafiek voor de stopafstand in het diagram.
    2. (4p) Bepaal de reactietijd als de persoon met een snelheid van 70 km/h rijdt.