Basis
Beweging
Geluid
Licht
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
videolessen
videolessen
videolessen
videolessen
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets
Elektriciteit
Kracht
Warmte
Atomen
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
videolessen
videolessen
videolessen
videolessen
oefentoets
oefentoets
oefentoets
oefentoets

Hoofdstuk 5
Elektriciteit

§1 Lading
§2 Schakelingen
§3 De stroomsterkte
§4 De spanning



§1     Lading

In dit hoofdstuk gaan we elektriciteit bestuderen. Omdat elektriciteit bestaat uit bewegende ladingen, gaan we in de eerste paragraaf eerst kijken naar het begrip lading.

Alle materie in het universum bestaat uit bolvormige deeltjes die we atomen noemen. Atomen bestaan op hun beurt uit nog kleinere deeltjes. In de atoomkern bevinden zich deeltjes met een positieve lading genaamd protonen. Deze protonen zijn relatief zwaar en zitten stevig vast in de atoomkern. Om de atoomkern heen bewegen een aantal deeltjes met een negatieve lading genaamd elektronen. Deze deeltjes zijn relatief licht en bewegen met enorme snelheid om de atoomkern. Het zijn deze negatieve ladingen die zorgen voor elektriciteit.

De positieve en de negatieve ladingen hebben de bijzondere eigenschap dat ze elkaar aantrekken met behulp van de elektrische kracht. Daarnaast is het zo dat ladingen van dezelfde soort elkaar afstoten met dezelfde elektrische kracht (zie de onderstaande afbeelding en het onderstaande filmpje).

Normaal merken we weinig van deze ladingen, omdat de meeste voorwerpen in het dagelijks leven neutraal zijn. Dit betekent dat er evenveel positieve als negatieve ladingen in deze voorwerpen zitten. Als er echter een overschot aan positieve of negatieve ladingen op een voorwerp zit, dan gaan we allerlei effecten merken.

         EXPERIMENT
In het rechter filmpje zien we de afstotende en aantrekkende werking van lading gedemonsteerd:
DEMO-VIDEO:
Statische elektriciteit

         Demonstratievideo
In het rechter filmpje zien we een zogenaamde van der Graaf generator. Een draaiende band in de generator zorgt dankzij wrijving dat er positieve ladingen op een metalen bol terecht komen. Op deze bol zijn metalen bordjes gelegd. Omdat deze bordjes allemaal positief worden gaan ze elkaar zichtbaar afstoten.
DEMO:
Van der Graaf generator

Deze effecten zien we bijvoorbeeld als we een ballon tegen een trui wrijven. Door de wrijvingskracht komen elektronen van atomen uit de trui op de ballon te zitten. Als we deze ballon daarna tegen het plafond houden, dan blijft deze “plakken” (zie de linker onderstaande afbeelding). Dit komt doordat de negatieve ladingen in de ballon, de negatieve ladingen in het plafond wegduwen (zie de middelste afbeelding). Als gevolg blijft er netto een positieve lading achter in het plafond. De ballon wordt op zijn plek gehouden door de aantrekkingskracht tussen deze positieve ladingen en de negatieve ladingen in de ballon. We spreken bij dit soort fenomenen van statische elektriciteit.


(Afbeelding: Danny Nicholson; CC BY-ND 2.0)

Als een voorwerp een groot overschot aan positieve ladingen heeft en een ander voorwerp een groot overschot aan negatieve ladingen, dan kan de aantrekkingskracht tussen deze ladingen zo groot worden dat de negatieve ladingen overspringen naar de positieve ladingen. We zien dan een "vonk" overspringen (zie de onderstaande afbeelding). Het zijn hier de negatieve elektronen die de sprong maken en niet de veel zwaardere positieve protonen.


(Afbeelding: Moses Nachman Newman; CC BY 4.0)

         Demonstratievideo
In het rechter filmpje zien we dit effect gedemonsteerd met een zogenaamde Wimshurst machine. Met behulp van wrijving worden hier genoeg positieve en negatieve lading op twee metalen bollen geplaatst dat er een vonk overspringt:
DEMO-VIDEO:
De Wimshurst machine

In de natuur komen we deze effecten op grotere schaal tegen. Door bepaalde processen in wolken kan de onderkant van een wolk negatief worden en de bovenkant positief. De negatieve ladingen aan de onderkant van de wolk duwen de negatieve ladingen in de aarde weg, zodat de aarde aan het oppervlak netto positief geladen wordt. Als het ladingsverschil groot genoeg wordt, dan ontstaat bliksem (zie de onderstaande afbeelding).


(Afbeelding: Gerlos; CC BY-SA 2.0)

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je kan redeneren met de afstotende en aantrekkende elektrische kracht tussen ladingen. Verschillende ladingen trekken elkaar aan en gelijke ladingen stoten elkaar af.
  • Zorg o.a. dat je snapt dat een geladen voorwerp een neutraal voorwerp aantrekt, doordat het de gelijke ladingen in het neutrale voorwerp wegduwt en de tegenovergestelde ladingen naar zich toetrekt.

         Opdrachten
  1. Leg uit of de volgende stellingen waar zijn of niet:
    1. (1p) Twee positieve ladingen trekken elkaar aan.
    2. (1p) Twee negatieve ladingen stoten elkaar af.
    3. (1p) In een neutraal voorwerp zitten geen ladingen.
    4. (1p) In een positief geladen voorwerp zitten geen negatieve ladingen.
  2. (1p) Een elektroscoop bestaat uit een glazen fles met daarin een metalen staaf (zie de onderstaande afbeelding). Aan het einde van de staaf bevinden zich twee strookjes aluminiumfolie. Als je de bovenkant van de elektroscoop met een negatief geladen staaf aanraakt, dan gaan de strookjes aluminium uit elkaar. Verklaar dit.

  3. De onderkant van de donderwolk is negatief geladen.
    1. (1p) Leg uit wat deze wolk doet met de negatieve ladingen in de grond.
    2. (1p) Leg uit wat de wolk doet met de positieve ladingen in de grond.
    3. (1p) Leg uit wat de waardoor de bliksemschicht ontstaat.
  4. (2p) Als je een negatief geladen ballon naast een straaltje water plaatst, dan gaat het water afbuigen. Leg met behulp van een schematische tekening van ladingen uit waarom het water afbuigt. Gebruik voor de positieve ladingen een "+" en voor de negatieve ladingen een "-"
  5. Een persoon raakt de grote positief geladen metalen bol van een Van der Graaff generator aan en als gevolg gaan haar haren overeind staan.


    (Afbeelding: Lwilcoxson; CC BY-SA 4.0)

    1. (2p) Leg uit of de elektronen het haar in of uit stromen.
    2. (1p) Leg uit waarom de haren overeind gaan staan.

 

§2     Schakelingen

In deze paragraaf gaan we het begrip lading gebruiken om stoomkringen te begrijpen en te ontwerpen.

Als we elektriciteit willen opwekken, dan hebben we in ieder geval een spanningsbron nodig. Een spanningsbron is een voorwerp waarvan één onderdeel een overschot aan negatieve ladingen bevat (de minpool) en een ander onderdeel een overschot aan positieve ladingen bevat (de pluspool). Voorbeelden van spanningsbronnen zijn de batterij, het stopcontact en de dynamo.

Als we de twee polen met elkaar verbinden, dan spreken we van een gesloten stroomkring. Als gevolg gaan de negatieve ladingen naar de pluspool stromen. Het bewegen van deze ladingen noemen we elektriciteit.

Het zijn alleen de negatieve elektronen die door de elektriciteitsdraden stromen van de min naar de plus. De positieve ladingen zitten immers goed vast in de atoomkernen. Toch zeggen we (helaas) dat de stroom van plus naar min stroomt, terwijl dus in werkelijkheid de elektronen precies de andere kant op bewegen! Deze onhandigheid stamt nog uit de tijd voordat elektronen ontdekt waren.

In de onderstaande afbeelding is aan de stroomkring ook een gloeilamp en een schakelaar toegevoegd. Een schakelaar is niet meer dan een klepje, waarmee de stroomkring geopend en gesloten kan worden. Alleen als de schakelaar gesloten is gaan de ladingen van de min- naar de pluspool stromen. Aan de rechterkant zien we ook een schematische weergave van deze schakeling. Zoals je ziet gebruiken we voor de lamp een cirkel met een kruis erin en voor de spanningsbron een korte en een lange streep (de lange streep is de pluspool).

Als de ladingen door de schakeling stromen, dan botsen ze voortdurend tegen de atomen waaruit de schakeling bestaat. In de gloeidraad van een gloeilamp leveren deze botsingen genoeg energie om de draad zo warm te maken dat deze gaat gloeien.

Als we meerdere lampjes op een spanningsbron aansluiten, dan kunnen we dat op verschillende manieren doen. Linksonder zien we de zogenaamde serieschakeling. In een serieschakeling zijn alle lampjes in dezelfde stroomkring opgenomen. Als we in deze schakeling één lampje losdraaien, dan wordt deze stroomkring verbroken en gaan alle lampjes uit. Rechts zien we de zogenaamde parallelschakeling. In een parallelschakeling heeft elk lampje zijn eigen stroomkring. Als we in deze schakeling één lampje losdraaien, dan wordt slechts één van de stroomkringen verbroken. De andere lampjes blijven in dat geval gewoon branden. Als er een schakeling wordt gebouwd uit meerdere lampjes en het is niet serie en niet parallel, dan noemen we dit een gemengde schakeling.

Linksonder zien we wederom een serieschakeling met twee lampjes. Rechts is dezelfde schakeling weergegeven, maar nu is één draadje uit de spanningsbron losgemaakt. Zoals je ziet is er nu geen gesloten stroomkring meer en als gevolg gaan beide lampjes uit.

Hieronder doen we hetzelfde bij een parallelschakeling. In dit geval worden beide stroomkringen verbroken en gaan ook beide lampjes uit.

Nu halen we bij de parallelschakeling de draden uit één kant van het onderste lampje. Nu is de stroomkring door het onderste lampje verbroken, maar de stroomkring door het bovenste lampje is nog in tact. Als gevolg blijft dit lampje branden.

De moeilijkheid waarmee een materiaal ladingen doorlaat noemen we de weerstand. Materialen met een kleine weerstand noemen we geleiders. De bekendste groep geleiders zijn de metalen. We gebruiken geleiders bijvoorbeeld voor de bedrading in schakelingen, zodat ladingen hier gemakkelijk doorheen stromen. Meestal wordt hier koper gebruikt. Materialen met een grote weerstand noemen we isolatoren. Een veelvoorkomende isolator is kunststof. Elektriciteitsdraden zijn meestal omhult met een laagje kunststof. Dit zorgt er o.a. voor dat er geen kortsluiting kan ontstaan tussen verschillende draden (of dat er een stroom door je lichaam gaat lopen als je de draden vastpakt).

Naast het begrip "weerstand" is er ook een elektrisch component met de naam weerstand. Het rechthoekige symbool in de eerste onderstaande afbeelding wordt een (vaste) weerstand genoemd. Een weerstand wordt o.a. gebruikt om de stroom door een draad te beperken. Als je een zwak lampje bijvoorbeeld direct op een stopcontact aansluit, dan brandt het meteen door. Dit is te verhelpen door een weerstand in serie te zetten met de lamp. Dit is hieronder afgebeeld.

INSTRUCTIE:
Elektriciteit

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat elektriciteit gelijk is aan het stromen van lading en dat dit alleen gebeurt bij een gesloten stroomkring.
  • Zorg dat je de symbolen voor een gelijkspanningsbron, een lamp en een weerstand kent.
  • Zorg dat je weet dat een weerstand wordt gebruikt om de stroom in een schakeling te beperken.
  • Zorg dat je serie- en een parallelschakelingen kan herkennen en dat je de bijbehorende schakelingen kan ontwerpen.
  • Zorg dat je weet wat geleiders en isolatoren zijn en dat je een aantal veelkomende materialen kan noemen die elektriciteit erg goed en erg slecht geleiden.

         Opdrachten
  1. (1p) Geef aan of de volgende stoffen geleiders of isolatoren zijn: koper, kunststof, ijzer en hout.
  2. (1p) Teken een parallelschakeling met twee lampen. Voeg ook twee schakelaren toe waarmee je de lampen afzonderlijk aan en uit kan zetten.
  3. (1p) Teken weer een parallelschakeling met twee lampen. Voeg nu één schakelaar toe waarmee je beide lampen tegelijk aan en uit kan zetten.
  4. (3p) In de volgende schakeling zijn drie schakelaren opgenomen. Ga voor elke schakelaar na welke lampen uitgaan als deze geopend wordt (en de anderen dicht blijven).

  5. In de onderste schakeling zijn vier identieke lampjes opgenomen.

    1. (3p) Ga na welke lampjes nog branden als je telkens één van de lampjes losdraait.
    2. (1p) Lampje D brandt het felst. Verklaar waarom dit het geval is.
  6. (1p) Geef bij elk van de volgende tekeningen aan of de lampjes wel of niet branden. Leg je keuze uit.

  7. (1p) Bij sommige kerstverlichting gaan alle lampjes uit als we één lampje loshalen. Leg aan de hand van deze observatie uit of dit type kerstverlichting uit een serie- of een parallelschakeling bestaat.
  8. (1p) Als je thuis de stekker van één lamp uit een stopcontact haalt, gaan gelukkig niet alle lampen in het huis plotseling uit. Leg aan de hand van deze observatie uit of de schakeling waarop de stopcontacten in huis zijn aangesloten een serie- of een parallelschakeling is.
  9. (1p) In een appartement in een flat bevindt zich een deurbel. De bel kan geactiveerd worden met behulp van twee schakelaren. Eén schakelaar bevindt zich bij de voordeur van het appartement en de ander bij de voordeur van de flat zelf. Teken de schakeling die hier beschreven is.
  10. De meeste auto's hebben een achterruitverwarming. Hieronder zien we twee schakelingen waarin een achterruitverwarming is opgenomen. Leg in beide gevallen uit of het een serie- of een parallelschakeling is.

  11. (4p) Een leerling maakt de onderstaande schakelingen. Leg uit welke schakelingen serieschakelingen zijn en welke schakelingen parallelschakelingen zijn.

  12. (1p) Een leerling wil een klein lampje aansluiten op een stopcontact. Ze plaatst daarvoor eerst een weerstand in serie met het lampje.
    1. (1p) Leg uit waarom de weerstand toegevoegd is.
    2. (1p) Teken deze schakeling.
  13. De schakeling van een waterkoker bestaat uit een warmte-element en een klein lampje waaraan je kan zien of de waterkoker aan staat. Beide onderdelen zijn parallel geschakeld en aangesloten op een stopcontact. In serie met het lampje wordt ook een weerstand geplaatst.
    1. Teken deze schakeling.
    2. Leg uit waarom het noodzakelijk is om een weerstand in serie met het lampje te zetten.
  14. (1p) Een leerling maakt een schakeling waarmee hij kan testen of vloeistoffen wel of niet stroom geleiden. Teken deze schakeling.
  15. Jouw buurman wil een schakeling bouwen waarmee hij een lamp zowel boven als beneden uit en aan kan zetten. Zijn eerste ontwerp is deze schakeling:

    1. (1p) Leg uit waarom de schakeling niet doet wat de buurman graag wil.
    2. (1p) De buurman besluit de elektricien in te schakelen. De elektricien bouwt een zogenaamde hotelschakeling. Deze schakeling is hieronder weergegeven. Leg uit waarom deze schakeling het probleem uit vraag a oplost.

 

§3     De stroomsterkte

In deze paragraaf gaan we de beweging van lading nader bestuderen. Dit doen we aan de hand van het begrip stroomsterkte.

De hoeveelheid lading die per seconde door een punt in de schakeling stroomt noemen we de stroomsterkte (I). De SI-eenheid van de stroomsterkte is de ampère (A).

Laten we eens kijken hoe het zit met de stroomsterkte in een aantal verschillende schakelingen. In de onderstaande animatie stromen ladingen door een serieschakeling. Een serieschakeling bestaat slechts uit één stroomkring. Als gevolg gaan alle ladingen die uit de spanningsbron stromen door alle lampjes heen. De hoeveelheid ladingen die uit de spanningsbron stromen, is dus gelijk aan de hoeveelheid ladingen die het rechter lampje in stromen en even later het linker lampje in stromen. De stroomsterkte is in een serieschakeling dus in alle onderdelen gelijk.

AFBEEDLING BOEK!!!

Hieronder zien we een parallelschakeling. In dit geval zijn er meerdere stroomkringen waarover de lading zich verdeelt. Hoe de stroomsterkte zich verdeelt, hangt af van de weerstand van de lampjes. Alleen als de lampjes dezelfde weerstand hebben, zal de stroomsterkte zich gelijk verdelen over de lampjes.

AFBEEDLING BOEK!!!

Laten we nu een gemengde schakeling bestuderen. Hieronder zien we een spanningsbron waaruit 4 ampère stroomt. Omdat er maar één pad loopt van de spanningsbron naar de rechter lamp, komen alle 4 ampère bij de rechter lamp aan. Hier is de stroomsterkte dus ook 4 ampère. Daarna splitsen de ladingen op. Stel dat 1 ampère bovenlangs gaat, dan weet je dat de rest (3 A) onderlangs moet gaan.

AFBEEDLING BOEK!!!

In de onderstaande afbeelding stroomt 10 ampère uit de spanningsbron. Bij punt P splitsen de ladingen op. Als blijkt dat 2 ampère linksaf gaat, dan moet de rest (8 A) dus bovenlangs gaan. Deze 8 ampère gaat door beide bovenstaande lampjes heen. Door elk stroomt dus 8 ampère.

De stroomsterkte kunnen we meten met een zogenaamde ampèremeter (ook wel stroommeter genoemd). De ampèremeter sluit je in serie aan naast het onderdeel waarvan je de stroomsterkte wilt meten. Hieronder zie je in stappen hoe je de stroomsterkte van bijvoorbeeld de linker lamp in een serieschakeling meet. Haal één van de draden los uit de linker lamp en sluit de ampèremeter dan hiertussen aan.

Hieronder doen we hetzelfde voor de spanningsbron in een serieschakeling. Haal één van de draden los uit de spanningsbron en sluit de ampèremeter dan hiertussen aan.

Hieronder meten we de stroomsterkte door de onderste lamp in een parallelschakeling. In dit geval zitten er aan weerszijden van de onderste lamp twee draden. Haal aan één kant beide draden los en sluit de ampèremeter dan hiertussen aan.



         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat stroomsterkte (I) gelijk is aan de hoeveelheid lading die per seconde door een punt in de schakeling stroomt en dat dit wordt gemeten in ampère (A).
  • Zorg dat je weet en begrijpt dat de stroomsterkte in een serieschakeling overal gelijk is en in een parallelschakeling opsplitst.
  • Zorg dat je kan redeneren met de stroomsterkte in gemengde schakelingen aan de hand van het opsplitsen en samenkomen van ladingen.
  • Zorg dat je weet hoe je een ampèremeter moet aansluiten. Een ampèremeter sluit je in serie aan met het onderdeel waarvan je de stroomsterkte wilt weten.

         Opdrachten
  1. (1p) Geef de eenheid van de stroomsterkte.
  2. (1p) Met welk meetinstrument kan je de stroomsterkte meten?
  3. (1p) Teken een stroomkring met een spanningbron en één lampje en voeg ook een ampèremeter toe waarmee de stroomsterkte door het lampje gemeten kan worden.
  4. Een leerling wil een stroomsterkte door een lampje meten met een ampèremeter. Hij verwacht een stroomsterkte van tussen de 0,4 en 1,2 A.
    1. (1p) Teken in de afbeelding welke aansluitingen de leerling in dit geval het beste kan gebruiken.
    2. (1p) Na de meting blijkt de stroomsterkte 0,45 A te zijn. Waarom is het verstandig dat de leerling nu alsnog de andere rode aansluiting gebruikt.

  5. (Deze opdracht is alleen in het boek te vinden).
  6. (2p) Twee dezelfde lampjes zijn in serie aangesloten op een batterij. De batterij levert een stroomsterkte van 250 mA. Leg uit hoe groot de stroomsterkte door elk van de lampjes is.
  7. (3p) Twee dezelfde lampjes zijn parallel aangesloten op een batterij. De batterij levert een stroomsterkte van 0,090 A. Leg uit hoe groot de stroomsterkte door elk van de lampjes is.
  8. (3p) Een persoon wil de stroomsterkte meten door alle onderdelen in een parallelschakeling bestaande uit twee lampjes. Teken hieronder in alle drie de gevallen de schakeling.

                             

  9. Hieronder zien we twee schakelingen met een aantal dezelfde lampjes:

    1. (1p) Beschrijf wat er gebeurt als een lampje in de bovenste schakeling doorbrandt.
    2. (1p) Beschrijf wat er gebeurt als een lampje in de onderste schakeling doorbrandt.
  10. In de volgende schakeling zijn vijf dezelfde lampjes opgenomen.

    1. (1p) Door welke lampjes in de bovenstaande schakeling is de stroomsterkte het grootst? Leg je keuze uit.
    2. (2p) Door lampje 1 en 2 stroomt elk 750 mA. Bereken de stroomsterkte door lamp 3.
  11. (4p) Geef in de onderstaande schakelingen de stroomsterkte door de lampjes, de weerstanden en door de spanningsbronnen.

        

 

§4     De spanning

In deze paragraaf voegen we het begrip spanning toe. De spanning vertelt ons hoeveel energie ladingen ontvangen of uitgeven als ze door een onderdeel in de stroomkring stromen.

De negatieve ladingen in de spanningsbron worden naar de pluspool getrokken. Deze aantrekkingskracht geeft ladingen de energie om door de schakeling te stromen. De spanning (U) die over een spanningsbron staat vertelt ons hoeveel energie elke lading meekrijgt door deze aantrekkingskracht. We meten de spanning in volt (V). De meeste spanningsbronnen hebben een vaste spanning. Over een stopcontact staat bijvoorbeeld in Nederland altijd 230 V. We noemen dit ook wel de netspanning. In de andere onderdelen in de schakeling wordt de energie ook weer uitgegeven. Het is deze energie die er bijvoorbeeld voor zorgt dat een lamp gaat branden of een wasmachine gaat draaien.

Laten we eens kijken hoe het zit met de spanning in een aantal verschillende schakelingen. In de onderstaande animatie stromen ladingen door een serieschakeling. Elke lading gaat in deze schakeling door beide lampjes heen. Elke lading zal zijn energie dus verdelen over de twee lampjes. In dit geval zien we dat over de batterij 20 volt staat. Deze 20 volt wordt uitgegeven in de twee lampjes. Hoe de spanning precies verdeelt, hangt af van de weerstand van de lampjes. In dit geval is de weerstand van beide lampjes gelijk en vinden we over elk lampje een spanning van 10 volt.

AFBEEDLING BOEK!!!

Hieronder zien we een parallelschakeling. Hier gaat elke lading maar door één lampje heen. Elke lading besteedt dus al zijn energie in slechts één lampje. Als over de spanningsbron een spanning van 20 volt staat, dan heeft in een parallelschakeling elk lampje dus ook een spanning van 20 volt.

AFBEEDLING BOEK!!!

Nu tijd voor gemengde schakelingen. De onderstaande schakeling bestaat uit twee stroomkringen. Sommige ladingen gaan namelijk door het rechter en het onderste lampje en andere ladingen gaan door het rechter en het bovenste lampje. Omdat de spanning over de spanningsbron in dit geval 12 volt is, moet in elke stroomkring een lading in totaal 12 volt uitgeven. Als gegeven is dat over de rechter lamp een spanning van 8 volt staat, dan moet over de twee linker lampen dus elk een spanning van 4 volt staan. Op deze manier is de totale spanning over elke stroomkring gelijk aan 12 volt.

AFBEEDLING BOEK!!! STROOMKRINGEN DUIDELIJKER MAKEN. KLEUR IS MOEILIJK TE ONDERSCHEIDEN IN ZWART-WIT

De onderstaande schakeling bestaat ook uit twee stroomkringen. In de onderste stroomkring gaat elke lading maar door één lampje. Alle 4 volt van de spanningsbron moeten dus worden uitgegeven in het onderste lampje. In de bovenste stroomkring moet ook in totaal 4 volt uitgegeven worden. Als in de linker lamp 1 volt wordt uitgegeven, dan moet in de rechter lamp dus 3 volt worden uitgegeven.

De spanning meten we met een zogenaamde voltmeter (ook wel spanningsmeter genoemd). De voltmeter sluit je parallel aan over het onderdeel waarvan je de spanning wilt meten. Dit doe je door de voltmeter aan beide kanten van een onderdeel aan te sluiten. In de rechter afbeelding zien we een voltmeter die is aangesloten over het linker lampje in een serieschakeling en over het bovenste lampje in een parallelschakeling

In de onderstaande afbeelding is zowel een spanningsmeter als een stroommeter aangesloten. Links zien we een realistische weergave van de schakeling en rechts een schematische versie.

         EXPERIMENT
In het rechter filmpje wordt gedemonsteerd hoe je een ampère- en een voltmeter aansluit:
DEMO-VIDEO:
Volt- en ampèremeters aansluiten

INSTRUCTIE:
Stroomsterkte en spanning

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat de spanning (U) staat voor de energie die een lading ontvangt van de spanningsbron of uitgeeft in de andere onderdelen. We meten de spanning in volt (V).
  • Zorg dat je weet en begrijpt dat de spanning in een parallelschakeling overal gelijk is en in een serieschakeling opsplitst.
  • Zorg dat je kan redeneren met de spanning in gemengde schakelingen aan de hand van het verbruik van energie per stroomkring.
  • Zorg dat je weet dat de netspanning in Nederland altijd gelijk is aan 230 V.
  • Zorg dat je weet dat je de spanning van batterijen in serie bij elkaar kan optellen.
  • Zorg dat je weet hoe je een voltmeter moet aansluiten. Een voltmeter sluit je parallel aan over het onderdeel waarvan je de spanning wilt weten.

         Opdrachten
  1. (1p) Geef de eenheid van de spanning.
  2. (1p) Met welk meetinstrument wordt de spanning gemeten?
  3. (1p) Geef de netspanning.
  4. (2p) Teken een stroomkring met een spanningbron en één lampje en voeg ook een ampèremeter toe waarmee de stroomsterkte door het lampje gemeten kan worden en een voltmeter waarmee de spanning over het lampje gemeten kan worden.
  5. (1p) Teken in de onderstaande schakeling een voltmeter waarmee de spanning over het linker lampje gemeten kan worden.

  6. Een leerling maakt een schakeling met daarin opgenomen een variabele spanningsbron, een weerstand en een lampje.

    1. (2p) De leerling wil de stroomsterkte en de spanning meten van de weerstand. Teken de bijbehorende schakeling.
    2. (2p) De leerling wil de stroomsterkte en de spanning meten van de variabele spanningsbron. Teken de bijbehorende schakeling.
  7. Ga naar deze opdracht op de website of maak het stencil aan het eind van de paragraaf.
    Klik op de lampjes en de spanningsbron en vul de juiste stroomsterkte en spanning in:
  8. (2p) Beschrijf het verschil tussen stroomsterkte en spanning.
  9. (2p) Twee dezelfde lampjes zijn in serie aangesloten op een batterij. Over de batterij staat een spanning van 1,5 V. Leg uit hoe groot de spanning over elk van de lampjes is.
  10. (3p) Twee dezelfde lampjes zijn parallel aangesloten op een batterij. Over de batterij staat een spanning van 9,0 V.  Leg uit hoe groot de spanning over elk van de lampjes is.
  11. (2p) In de volgende schakeling zijn vijf dezelfde lampjes opgenomen. Over lampje 1 en 2 staat elk een spanning van 6,0 V en over lampjes 3, 4 en 5 staat elk een spanning van 4,0 V. Bereken de spanning over de spanningsbron.

  12. (4p) Noteer bij elk onderdeel in de onderstaande schakeling de spanning en de stroomsterkte:

  13. (3p) Een persoon wil de spanning meten door alle onderdelen in een parallelschakeling bestaande uit twee lampjes. Teken hieronder in alle drie de gevallen de schakeling.