BASIS
BEWEGING
EXPERIMENTEREN
LICHT
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden
ELEKTRICITEIT 1
WARMTE
HET WEER
RADIOACTIVITEIT
antwoorden
antwoorden
antwoorden
antwoorden

Hoofdstuk 7
Het weer

§1 De druk
§2 De luchtdruk
§3 Wolken



§1     De druk

In dit hoofdstuk gaan we onze atmosfeer bestuderen. We gaan o.a. kijken naar de luchtdruk en de vorming van wolken. Om de luchtdruk te begrijpen, moeten we eerst het concept druk begrijpen. In deze paragraaf gaan we dit doen.

Als je met je vinger met een kracht van een paar newton tegen een stuk karton drukt, dan gebeurt er niet zoveel. Als je echter even hard drukt met een punaise, dan prik je met gemak dwars door het karton heen. Hoe kan dit? Het antwoord is druk. De kracht in beide gevallen is gelijk, maar in het linker voorbeeld wordt de kracht verdeelt over de relatief grote vingertop, terwijl bij rechts de volledige kracht wordt uitgeoefend op alleen het puntje van de punaise. De krachten zijn in beide gevallen gelijk, maar de punaise oefent een grotere druk uit.

Druk is dus gelijk aan de kracht per oppervlak. We rekenen de druk als volgt uit:

$$ p = \frac{F}{A} $$

Druk (p)

newton per vierkante meter (N/m2)
of Pascal (Pa)

Kracht (F)

newton (N)

Oppervlak (A)

vierkante meter (m2)

 

De SI-eenheid van de kracht is de newton (N). De SI-eenheid van de druk is de pascal (Pa) en dit is gelijk aan newton per vierkante meter (N/m2). Als je de druk in Pascal wilt uitrekenen, is het daarom van belang om het oppervlak in vierkante meter in de formule te stoppen. In veel gevallen gebruiken we ook N/cm2. In dat geval vul je het oppervlak natuurlijk in in cm2.

Omdat we in een aantal gevallen de druk willen uitrekenen die de zwaartekracht (Fz) uitoefent, introduceren we ook een formule om de zwaartekracht mee uit te rekenen. Er geldt:

$$ F_{z} = m \times g $$

Zwaartekracht (Fz)

newton (N)

Massa (m)

kilogram (kg)

Valversnelling (g)

meter per seconde per seconde (m/s2)

 

De massa moet in deze formule altijd gegeven worden in kilogram. De valversnelling (g) is de versnelling die een voorwerp in vrije val ondervindt. Op aarde is de valversnelling altijd gelijk aan ongeveer:

$$ g_{aarde} = 10 \text{ m/s}^2 $$

         Voorbeeld

 

Vraag:

Een blok met een massa van 25 kg wordt op de grond gezet. De onderzijde van het blok heeft een oppervlak van 30 cm2. Bereken de druk die het blok op de grond uitoefent in Pa.

Antwoord:

Eerst berekenen we de zwaartekracht:

$$ F_z = mg $$ $$ F_z = 25 \times 10 = 250 \text{ N} $$

Voor de druk moeten we het oppervlak van de onderzijde van de blok eerst omrekenen naar vierkante meter:

A = 30 cm2 = 0,0030 m2

Nu kunnen we de druk berekenen:

$$ p = \frac{F}{A} $$ $$ p = \frac{250}{0,0030} = 83333 \text{ Pa} $$

 

Laten we nog een paar toepassingen bespreken waarbij druk een rol speelt. Als je op ijs loopt en het ijs begint te scheuren, dan is het verstandig om te gaan liggen en op je buik naar de kant te kruipen. Op deze manier wordt het oppervlak (A) in contact met de grond groter. Volgens de formule p = F / A wordt de druk (p) dan kleiner. Als gevolg heb je een kleinere kans dat je door het ijs zakt.

Nog een voorbeeld. Waarom snijdt een scherp mes zoveel beter dan een bot mes? Dit komt doordat bij een scherp mes het snijoppervlak kleiner is. Volgens de formule p = F / A wordt de druk hierdoor juist groter. Als gevolg kan je met dezelfde kracht met een scherp mes een veel grotere druk uitoefenen en dus kan je beter snijden.

Hieronder zien we nog twee voorbeelden. Links zien we rupsbanden om de wielen van een tank (zie de linker onderstaande afbeelding). Deze banden hebben een groot oppervlak. Dit verlaagt de druk die de tank op de grond uitoefent, waardoor de tank niet snel wegzakt in bijvoorbeeld modder. Rechts zien we rijplaten die worden neergelegd als een weg opgebroken wordt, maar de weg toch begaanbaar moet blijven voor fietsers. Fietsen over zand is niet handig. De dunne fietsbanden hebben namelijk een klein contactoppervlak en als gevolg daarvan oefenen ze een grote druk uit op het zand en zakker ze er in weg. Door rijplaten neer te leggen, wordt de zwaartekracht van de fiets en de bestuurder verdeeld over een veel groter oppervlak en zak je dus niet meer weg.


(Afbeelding: DanielCD; CC BY-SA 3.0 / ...)

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je kan rekenen met p = F/A en dat je weet dat de SI-eenheid van de druk N/m2 of pascal (Pa) is
  • Zorg dat je kan redeneren met druk. Zorg dat je weet dat bij gelijke kracht, een groter contactoppervlak zorgt voor een kleinere druk en een kleiner contactoppervlak voor een grotere druk

         Opdrachten
  1. (5p) Maak met behulp van de formule p = F/A duidelijk waarom:
    1. ... je op het ijs moet gaan liggen als je denkt dat het ijs gaat breken.
    2. ... het niet handig is om met hoge hakken over het strand te lopen.
    3. ... je een brood het best kan snijden met een scherp mes.
    4. ... een punaise pijn doet als je deze zelfs met een kleine kracht tegen je huid duwt.
    5. ... men rond de poolcirkel vaak loopt in sneeuwschoenen met een extreem grote zool.
  2. (1p) In het onwaarschijnlijke geval dat een lift zou vallen, wordt aangeraden op de grond te gaan liggen. Leg dit uit.
  3. (2p) Een hond is veilig met de auto te vervoeren in een kooi zoals in de onderstaande afbeelding is weergegeven. De kooi wordt strak tegen de achterbank vastgezet. Bij een eventuele botsing komt de hond dan met zijn zijkant tegen de brede kant van de kooi. Waarom is bij een botsing een kooi veilig voor de hond? Leg je antwoord uit.


    (Bron: Examen VMBO-T, 2011-1)
  4. (3p) Als een boogschieter een pijl vaak gebruikt, dan wordt de punt stomp. Vergelijk schieten met een scherpe en een stompe punt. Neem aan dat de pijl in beide gevallen met gelijke snelheid wordt afgeschoten. Met een stompe punt is de kracht op het doelwit even groot / groter / kleiner. Met een stompe punt is het contactoppervlak met het doelwit even groot / groter / kleiner. Met een stompe punt is de druk op het doelwit even groot / groter / kleiner.
  5. Een vat met vloeistof staat op de grond. De zwaartekracht van vat met inhoud is 525 N. Het contactoppervlak met de ondergrond is 30,0 cm2.
    1. (2p) Bereken de druk van het vat op de ondergrond in N/cm2.
    2. (3p) Bereken de druk nu in pascal.
  6. Een krik staat met de grondplaat op een ondergrond (zie de onderstaande afbeelding). De krik duwt een auto omhoog vanuit het steunpunt.

    1. (2p) De kracht van de grondplaat op de ondergrond is 2300 N. Het contactoppervlak van de grondplaat met de ondergrond is 60 cm2. Bereken de druk op de ondergrond in Pa.
    2. (1p) Op een zachte ondergrond kan de krik wegzakken in de grond. Hoe kan worden voorkomen dat de krik in de grond wegzakt? Kies uit de volgende opties:
      - Door het oppervlak van de grondplaat te vergroten.
      - Door het oppervlak van de grondplaat te verkleinen.
      - Door het oppervlak van het steunpunt te vergroten.
      - Door het oppervlak van het steunpunt te verkleinen.

    (Bron: Examen VMBO-T, 2023-2)
  7. Met een riementang kan je gaten in riemen maken. Een leerling maakt en gat in zijn riem met een kracht van 35 N.

    1. (2p) De snijbuis heeft een contactoppervlak van 0,050 cm2 met de riem. Bereken de druk onder het contactoppervlak.
    2. (1p) In een andere riem wil de leerling een groter gat maken. Wat is het gevolg voor de benodigde spierkracht? Is deze kracht groter, kleiner of blijft de kracht gelijk? Leg je antwoord uit.

    (Bron: Examen VMBO-T, 2021-2)
  8. (3p) De massa van een cheeta is 45 kg. Het totale contactoppervlak van de poten met de ondergrond is 140 cm2. Bereken de druk op de ondergrond.
    (Bron: Examen VMBO-T, 2022-1)
  9. Een zware bloempot wordt op een tafel gezet. De pot heeft een massa van 40 kg en het contactoppervlak aan de onderzijde van de pot is 1,0 dm2.
    1. (4p) Bereken de druk die de pot of de tafel uitoefent in N/cm2.
    2. (3p) Bereken de druk nu in Pascal.
  10. (5p) Een kleine kubus met een massa van 250 gram heeft zijden van 5,0 cm lang. Bereken de druk die het blokje op de grond uitoefent in N/cm2.
  11. (5p) Een spijkerbed bestaat uit honderden spijkers die met de punt omhoog uit een plank hout steken. De punt van elke spijker heeft een oppervlak van 0,126 mm2. Een persoon met een massa van 70 kg gaat op het spijkerbed liggen en komt hierbij op 300 van de spijkers te liggen. Bereken de gemiddelde druk die de spijkers uitoefenen op de persoon.
  12. (4p) Trek je schoenzool over op een ruitjespapier en bereken de druk die je uitoefent als je op de grond staat.
  13. De druk van het gas in de volle gasfles is 40 N/cm2.
    1. (1p) Noteer deze druk in N/m2.
    2. (2p) De aansluiting van de drukregelaar in de fles heeft een oppervlak van 0,25 cm2. Bereken de kracht van het gas op de aansluiting.

    (Bron: Examen VMBO-T, 2018-1)



§2     De luchtdruk (GEEN CE-STOF)

In deze paragraaf gaan we het concept druk uit de vorige paragraaf gebruiken om de luchtdruk te begrijpen.

Ook gassen oefenen druk uit. Het bekendste voorbeeld hiervan is de luchtdruk. De luchtdruk ontstaat door het botsen van de deeltjes waaruit de lucht bestaat. De luchtdruk is groter dan mensen vaak denken. Lucht heeft een kleine dichtheid, maar de volledige massa van alle lucht boven ons hoofd is behoorlijk groot. In de afbeelding hieronder zien we de lucht die zich boven 1,0 vierkante meter aardoppervlak bevindt. We noemen dit een luchtkolom. De massa van alle lucht in deze kolom is 10 130 kg!

Met deze gegevens kunnen we luchtdruk op zeeniveau uitrekenen. Eerst rekenen we de zwaartekracht van de lucht uit:

$$ F_z=mg $$ $$ F_z= 10 130 \times 10 = 101 300 \mathrm{\ N} $$

En hiermee berekenen we de luchtdruk:

$$ p = FA $$ $$ p = 101 300 \times 1,0 = 101 300\ \mathrm{Pa} $$

De luchtdruk is dus gelijk aan 101 300 Pa. Naast de pascal wordt ook wel de eenheid bar gebruikt. 1 bar is ongeveer gelijk aan de luchtdruk op zeeniveau. Er geldt:

$$ 1\mathrm{\ bar}= 100 \; 000\mathrm{\ Pa} $$

In het dagelijks leven merken we relatief weinig van de hoge luchtdruk. Dit komt doordat de luchtdruk zichzelf meestal in evenwicht houdt. De luchtdruk die bijvoorbeeld op de bovenkant van je arm werkt, is even groot als de luchtdruk die op de onderkant van je arm werkt.

De grootte van de luchtdruk wordt wel merkbaar in het volgende experiment. In de onderstaande linker afbeelding zien we twee halve bollen die losjes tegen elkaar aangelegd zijn. We noemen dit de Maagdenburger halve bollen. De lucht van buiten drukt de halve bollen tegen elkaar aan, maar de lucht aan de binnenkant biedt een even grote tegendruk. Als gevolg merk je ook hier niets van de luchtdruk en kunnen we de halve bollen moeiteloos weer van elkaar afhalen. Maar als we de lucht aan de binnenkant wegpompen (en er een zogenaamd vacuüm ontstaat tussen de halve bollen), dan valt de tegendruk weg. De lucht drukt nu alleen nog vanaf buiten tegen de halve bollen (zie de rechter afbeelding). In dit geval krijgt zelfs de sterkste man op aarde de halve bollen niet uit elkaar getrokken!

Sterker nog, in de 17de eeuw is geprobeerd met zestien paarden de bollen uit elkaar te trekken, maar ook dit lukte niet!

Laten we nu de atmosfeer nader bestuderen. De atmosfeer is een relatief dun laagje lucht dat door de zwaartekracht bij de aarde wordt gehouden. Ongeveer driekwart van de massa van de atmosfeer bevindt zich binnen 15 km van het aardoppervlak. Hoe hoger je in de atmosfeer komt, hoe minder lucht er boven je bevindt en hoe lager de luchtdruk dus wordt. In het onderstaande diagram kan je zien hoe de luchtdruk verandert met de hoogte. Je kan dit diagram ook vinden in BINAS. De grafiek wordt op een slimme manier gebruikt in bijvoorbeeld een vliegtuig. Door de luchtdruk buiten het vliegtuig te meten, kan je met deze grafiek de hoogte van het vliegtuig bepalen.

Als je erg hoog de bergen in gaat, dan neemt de luchtdichtheid op een gegeven moment zo ver af dat het lastiger wordt om te ademen. Op grote hoogte is het daarom nodig om zuurstofflessen mee te nemen. Door de lage druk is het op grote hoogte ook lastiger water te koken. Als je water kookt op zeeniveau dan duwt de lucht hard tegen het wateroppervlak. De bellen die bij het koken ontstaan, kunnen hierdoor lastig vormen. Zoals je weet kunnen deze bellen op zeeniveau pas vormen bij een temperatuur van 100 oC (het kookpunt). Op de top van Mount Everest gebeurt dit door de lage luchtdruk al bij 71 oC. Als gevolg doet het koken van bijvoorbeeld een ei op de top van een hoge berg veel langer.

Nog extremer wordt het als we water in een vacuüm plaatsen. Omdat er in een vacuüm geen lucht aanwezig is, is er dus ook geen luchtdruk. In dat geval kookt het water zelfs al bij kamertemperatuur!

Het verschil in druk kan je al meten als je een paar verdiepingen omhoog of omlaag gaat in een gebouw. We kunnen dit zien met behulp van een simpele barometer (zie de onderstaande afbeelding). We zien hier een erlenmeyer met daarin een laag water. In de erlenmeyer zit een rubberen dop met een gat erin waarin je een dun buisje kan steken. Op deze manier is de lucht binnen de erlenmeyer niet meer in aanraking met de lucht buiten de erlenmeyer. Als je met deze fles een paar verdiepingen omhoog gaat, dan zal de buitenluchtdruk lager worden. Als gevolg duwt de grotere luchtdruk in de fles het water een klein stukje omhoog door het buisje (bij tien meter stijging verwacht je een stijging van ongeveer een centimeter).


(Afbeelding: Tace; PD-modified)

Ook de temperatuur verandert met hoogte in de atmosfeer. In het onderstaande diagram kan je zien dat deze afhankelijkheid niet zo simpel is als de relatie tussen de hoogte en de luchtdruk. In het diagram zien we ook dat de atmosfeer is opgedeeld in verschillende lagen. De onderste twee, de troposfeer en de stratosfeer, bespreken we hieronder.


(Afbeelding: Tace; PD-modified)

Weersverschijnselen spelen zich voornamelijk af in de troposfeer. In deze laag van de atmosfeer is namelijk veel water aanwezig in de vorm van waterdamp, waterdruppels en ijskristallen. Zoals je in het bovenstaande diagram kunt zien neemt de temperatuur in de troposfeer af met de hoogte. Dit komt doordat het aardoppervlak wordt opgewarmd door de zon en de aarde op zijn beurt met deze warmte de troposfeer van onderaf verwarmt.

In de stratosfeer bevindt zich de ozonlaag. Zuurstofmoleculen (O2) worden hier door UV-straling van de zon opgesplitst, waarna zich ozon (O3) vormt. Ozon heeft de eigenschap dat het een deel van de UV-straling absorbeert en als gevolg is het aardoppervlak tegen de meeste UV-straling beschermd. Dit is maar goed ook, want te veel UV-straling is schadelijk voor de huid (zonnebrandcrème kan hiertegen beschermen). Absorptie van UV-straling hoog in de atmosfeer zorgt er ook voor dat de lucht daar een beetje opwarmt. Dit verklaart de temperatuurstijging in de stratosfeer.

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je weet dat de luchtdruk te berekenen is met behulp van de massa van de lucht boven een vierkante meter
  • Zorg dat je weet dat 1 bar gelijk is aan 100 000 Pa
  • Zorg dat je met het begrip druk en tegendruk kan beredeneren of je wel of niet iets merkt van de luchtdruk (bijvoorbeeld bij de Maagdenburger halve bollen)
  • Zorg dat je in BINAS het verband tussen druk en hoogte in de atmosfeer kan aflezen
  • Zorg dat je weet hoe een simpele barometer werkt. Water stijgt op in een buisje als de luchtdruk in de barometer groter is dan de buitenluchtdruk op een bepaalde hoogte
  • Zorg dat je weet dat de troposfeer van onder wordt opgewarmd door de aarde en dat de stratosfeer opwarmt doordat de ozonlaag schadelijke UV-straling van de zon absorbeert

         Opdrachten
  1. (2p) Wat is de luchtdruk op zeeniveau en op welke hoogte is de luchtdruk nog maar de helft van deze waarde?
  2. (1p) In het hoofdstuk lezen we dat de luchtdruk erg groot is. Toch merken we hier in het dagelijks leven weinig van. Waarom zorgt deze hoge druk er bijvoorbeeld niet voor dat onze borstkast in elkaar wordt gedrukt?
  3. (1p) De luchtdruk is gemiddeld 101 300 Pa. Deze druk voelen wij elk moment tegen ons lichaam drukken. Bereken hoeveel kracht de lucht op elke cm2 van ons lichaam uitoefent.
  4. (2p) Een half opgeblazen ballon bevindt zich in een afgesloten ruimte die vacuüm wordt gepompt. Leg met behulp van het begrip druk en tegendruk uit wat er met de ballon gebeurt.
  5. (1p) Als je met de auto een berg oprijdt, kan je last krijgen van je oren. Dit komt door het verschil in luchtdruk binnen en buiten je oor. Leg uit aan welke kant de luchtdruk het hoogst is.
  6. (1p) Leg uit waarom water al kookt bij kamertemperatuur in een vacuüm.
  7. Heliumballonen worden gebruikt om metingen te doen hoog in de atmosfeer. Als je een heliumballon loslaat dan stijgt deze op. Tijdens het opstijgen zet de ballon flink uit.
    1. (1p) Hoe komt het dat de ballon opstijgt?
    2. (1p) Waarom zet de ballon uit bij het opstijgen?
  8. (1p) Hieronder zien we hetzelfde flesje bij hoogte 4 km, 3 km en 300 m. Het flesje is tussen het nemen van de drie foto's niet open geweest. Verklaar wat er met het flesje is gebeurd.

  9. (1p) Een ruimtepak zit vol met lucht om het lichaam onder druk te houden. Leg uit waarom dit nodig is. Waarom kan je niet gewoon met een zuurstofmasker de ruimte in? Denk hier aan de krachten die van binnen en buiten op de longen werken.
  10. Een ballon met een oppervlak van 0,015 m2 wordt opgeblazen totdat de lucht in de ballon een druk van 1,3 bar uitoefent.
    1. (1p) Hoe kan je aan de ballon zien dat de luchtdruk aan de binnenzijde groter is.
    2. (3p) Bereken de kracht die de lucht in de ballon uitoefent op de binnenwand van de ballon. Reken hiervoor eerst de druk in bar om in N/m2.
  11. (2p) Als je drinkt met een rietje, dan wordt vaak gedacht dat je de vloeistof van je drankje "omhoog zuigt". In werkelijkheid duwt de buitenlucht de vloeistof door het rietje naar boven. DoorW je longen bij het zuigen groter te maken, maak je de luchtdruk in het rietje groter / kleiner. De luchtdruk buiten het rietje die op het drankje drukt is dan groter / kleiner dan de luchtdruk in het rietje. Hierdoor wordt de vloeistof in het rietje omhooggeduwd.
  12. (2p) In de onderstaande afbeelding zien we een zogenaamd donderglas, bedacht door de Nederlander Gijsbrecht de Donckere in de 17de eeuw. Als het water in de tuit snel stijgt, ging het volgens Gijsbrecht stormen. Leg aan de hand van dit resultaat uit of bij storm de luchtdruk hoger of lager wordt.

  13. (1p) Leg uit waarom de temperatuur in de troposfeer afneemt met de hoogte.
  14. (1p) Leg uit waarom de temperatuur in de stratosfeer juist weer hoger wordt.



§3     Wolken (GEEN CE-STOF)

In deze paragraaf bespreken we de vorming van wolken.

Wolken bestaan uit kleine waterdruppels. Deze druppeltjes ontstaan als de waterdamp in de lucht aan elkaar begint te plakken. Als de temperatuur van de lucht te hoog is, dan bewegen de waterdeeltjes hier te snel voor, maar als de temperatuur onder het dauwpunt komt, dan lukt dit wel. We zien dit bijvoorbeeld bij de vorming van mist en wolken (zie de onderstaande afbeeldingen).

Hoe hoger de temperatuur, hoe meer waterdamp de lucht kan vasthouden voordat het dauwpunt bereikt is. Koude lucht kan dus maar weinig waterdamp vasthouden en als gevolg vormen druppels al snel. Dit verklaart waarom mist en dauwdruppels vaak vormen in de ochtend, wanneer de lucht na de nacht flink is afgekoeld. In het onderstaande diagram zien we bijvoorbeeld dat bij een koude temperatuur van 5 graden Celsius het dauwpunt al bereikt is als er iets meer dan 5 gram waterdamp per kubieke meter in de lucht zit. Bij 40 graden Celsius kan de lucht wel 48 gram waterdamp vasthouden. Het komt daarom geregeld voor dat er in een hete woestijn meer waterdamp in de lucht zit dan op een koude mistige winterdag in Nederland!

Het dauwpunt van lucht kan ook bereikt worden als lucht een paar kilometer omhoog verplaatst. Eerder in dit hoofdstuk hebben we gelezen dat de luchtdruk kleiner is op grotere hoogte. Lucht die opstijgt zet hierdoor uit en als een gas uitzet, dan neemt de temperatuur af. Als de temperatuur hierbij onder het dauwpunt komt, dan ontstaan wolken. De hoogte waarbij dit gebeurt noemen we het condensatieniveau. Maar hoe krijgen we lucht zo ver omhoog? Dit gebeurt bijvoorbeeld als lucht een berg opwaait (zie de onderstaande afbeelding). Dit verklaart waarom we vaak wolken rond bergtoppen zien.

In de bovenstaande afbeelding zien we nog iets bijzonders. Laten we eerst eens kijken naar de getallen aan de linkerzijde. Normaal gesproken neemt de temperatuur van lucht 10 graden Celsius per kilometer af, maar als water condenseert tot druppels (bijvoorbeeld in het geval van een wolk), dan neemt het af met slechts 5 graden Celsius per kilometer. Dit komt omdat hij het condenseren van water tot druppels warmte vrijkomt.

Als het water door regenval uit de lucht verdwijnt en de lucht daarna aan de andere kant van de berg weer daalt, dan stijgt de temperatuur weer, maar nu de hele rit naar beneden met 10 graden Celsius per kilometer (want nu ontstaan geen druppels). Als gevolg is het aan deze kant van de berg een stuk warmer. Bij grote bergen zien we daarom vaak één kant met veel regen en een kant waar het erg heet en droog is.

Nederland heeft dan wel geen bergen, maar wolken kunnen ook vormen als koude lucht richting warme lucht beweegt (zie de onderstaande afbeelding). De koudere lucht heeft een hogere dichtheid en als gevolg blijft het laag bij de grond. De warme lucht heeft een lage dichtheid en wordt door de koude lucht omhoog gedrukt. Bij het opstijgen koelt de warme lucht af. Als de temperatuur onder het dauwpunt komt, dan ontstaan er wolken.

Dit proces is vaak zichtbaar aan de kust. Op een zonnige dag waait er aan de kust een wind vanaf de zee richting de kust. Dit noemen we ook wel de zeebries. Dit komt doordat het land sneller opwarmt dan de zee als het wordt beschenen met zonlicht. Vervolgens maakt de warme grond de lucht erboven warm. De lucht boven het land zet daardoor uit. Als gevolg wordt de luchtkolom boven het land langer (zie de rechter kolom in de onderstaande afbeelding). De druk op de grond is op dit moment nog steeds gelijk, omdat de luchtkolom nog steeds evenveel massa bevat. Maar op grote hoogte is de druk in de rechter kolom nu groter dan de druk in de linker kolom. Hierdoor begint lucht naar links te waaien. Dit heeft weer als gevolg dat de massa van de rechter kolom afneemt, waardoor de druk aan de grond ook afneemt. Als gevolg waait de lucht dichtbij het aardoppervlak juist van de zee naar het land. Dit is de zeebries. Dit proces zorgt voor een circulatie van lucht zoals je in de onderstaande afbeelding kunt zien. In het hoofdstuk "Warmte" hebben we gezien dat ditzelfde proces ook optreedt als we lucht in een kamer verwarmen met een verwarming. We spraken toen van warmtestroming.

Als laatste bespreken we onweerswolken. Zoals je in de onderstaande afbeelding kan zien, zijn dit extreem dikke wolken. Voor het ontstaan van deze wolken moet lucht eerst omhoog worden geblazen (bijvoorbeeld doordat de lucht tegen een berg op blaast). In deze afbeelding noemen we dit geforceerde stijging. Bij de onderstaande stippellijn wordt het dauwpunt bereikt. Op dit niveau begint de wolk. Als de dichtheid van de wolk groter is dan de dichtheid van de omliggende lucht, dan blijft de wolk net boven deze grens hangen. Als de dichtheid echter kleiner is, dan gaat de wolk opstijgen. Dit gebeurt als de temperatuur van de lucht groter is dan omgevingstemperatuur (dit is met behulp van de twee grafieken afgebeeld). De wolk stopt met stijgen wanneer de temperatuur van de wolk weer kleiner wordt dan de omgeving.

         Leerdoelen:
  • Zorg dat je snapt dat waterdamp uit de lucht alleen kan condenseren tot druppels als de temperatuur laag genoeg is. Deze temperatuur noemen we het dauwpunt
  • Zorg dat je aan de hand van de grafiek in de paragraaf kan aflezen dat koude lucht minder waterdamp kan vasthouden
  • Zorg dat je weet dat wolken kunnen vormen als lucht met waterdamp omhoog wordt geduwd, bijvoorbeeld door een berg of een koude luchtstroom. Lucht koelt af als het opstijgt door de lagere druk en wolken ontstaan als de temperatuur onder het dauwpunt komt
  • Zorg dat je weet dat lucht normaal gesproken 10 graden Celsius afkoelt als het een kilometer opstijgt en dat het slechts 5 graden Celsius per kilometer afkoelt als waterdamp in deze lucht condenseert tot druppels. Zorg dat je hiermee kan uitleggen dat het aan één kant van een berg vaak regenachtig is en de andere kant erg warm
  • Zorg dat je de zeebries kan verklaren aan de hand van temperatuurverschillen tussen land en zee
  • Zorg dat je met behulp van de dichtheid en de temperatuur kan verklaren waarom onweerswolken vormen

         Opdrachten
  1. Beantwoord de volgende vragen met het onderstaande diagram waarin het dauwpunt is uitgezet tegen de hoeveelheid waterdamp in de lucht:

    1. (2p) Vormt een wolk bij een temperatuur van 10 graden Celsius met 15 gram waterdamp per kubieke meter? Leg je antwoord uit.
    2. (2p) Op een warme dag is de buitentemperatuur 30 graden Celsius. Er zit 20 gram waterdamp per kubieke meter in de lucht. Leg uit of er mist vormt.
    3. (2p) De temperatuur koelt dan plots een stuk af. Bij welke temperatuur kan mist zichtbaar worden? Leg je antwoord uit
    4. (2p) In een woestijn met een temperatuur van 40 oC en in Nederland met een temperatuur van 15 oC zit 25 gram waterdamp per kubieke meter in de lucht. Leg uit in welke situatie mist te zien is en in welke niet.
  2. (1p) Leg uit wat het condensatieniveau is.
  3. (1p) Leg uit waarom wolken vaak ontstaan als lucht een berg op geblazen wordt.
  4. (3p) Een hoeveelheid stijgende lucht bevat 3 gram waterdamp per kubieke meter op het moment dat wolken vormen. In het onderstaande diagram is de temperatuur van de troposfeer te zien bij verschillende hoogten. Leg hiermee uit op welke hoogte het condensatieniveau zich bevindt.

  5. (2p) Lucht dat een berg afwaait is vaak warmer dan toen het de berg opwaaide. Laat dit zien door in de onderstaande afbeelding de temperaturen aan te vullen. Ga ervan uit dat de temperatuur van lucht zonder wolken 10 graden Celsius per kilometer afneemt en met wolken 5 graden Celsius per kilometer.

  6. (1p) Is de zeebries een vorm van warmtegeleiding, warmtestroming of warmtestraling?
  7. (2p) Een onweerswolk vormt wanneer de temperatuur van een wolk groter / kleiner is dan de temperatuur in de omgeving van de wolk. In dat geval is namelijk de dichtheid van een wolk groter / kleiner dan de dichtheid van de lucht in de omgeving van de wolk en stijgt de wolk op.

BINAS:
7-12 Formules
26 Luchtdruk en hoogte