§1 Relatieve atoommassa §2 Behoud van massa en massaverhouding §3 Overmaat
In dit hoofdstuk gaan we rekenen aan chemische reacties met behulp van het begrip massa. We beginnen in de eerste paragraaf met het bestuderen van de massa van atomen en moleculen.
In een eerder hoofdstuk hebben we geleerd dat elke atoomsoort wordt gekenmerkt door een vast aantal protonen in de kern. Het aantal protonen in de kern wordt ook wel het atoomnummer genoemd. In het onderstaande periodiek systeem staat het atoomnummer linksonder elk element genoemd.
Het aantal protonen en neutronen samen noemen we het massagetal. Zoals we in een eerder hoofdstuk geleerd hebben staat het massagetal van een bepaald element niet vast. De meest voorkomende massagetallen van neon zijn bijvoorbeeld 20 en 22. We noemen dit twee isotopen van neon.
De massa van atomen geven we meestal niet in kilogram, maar in atomaire massaeenheid (u). Voor de massa kijken we alleen naar de protonen en de neutronen en niet naar de elektronen, want deze deeltjes zijn veel lichter en dragen daarom zo goed als niks bij aan de massa. Zowel een proton als een neutron hebben beide een massa van rond de 1,0 u. Er geldt:
$$ 1 \text{ u} = 1,66 \times 10^{-27} \text{ kg} $$Doordat een proton en een neutron elk een massa hebben van ongeveer 1,0 u, komt de massa van individuele atomen in u redelijk overeen met het massagetal. Maar omdat stoffen meestal uit een mix van verschillende isotopen bestaan, wordt voor de massa van atomen vaak het gemiddelde genomen. Deze gemiddelden noemen we de relatieve atoommassa's en in het bovenstaande periodieke systeem zijn ze linksboven elk element te vinden, gemeten in u. Deze gemiddelden kan je ook in BINAS vinden.
Met deze kennis kunnen we bijvoorbeeld de massa van het gemiddelde watermolecuul berekenen. Water (H2O) bestaat uit twee waterstofatomen (H) met volgens het periodiek systeem elk een massa van 1,0 u en een zuurstofatoom (O) met een massa van 16,0 u. De totale massa is dan 1,0 + 1,0 + 16,0 = 18,0 u. We kunnen dit als volgt naar kilogram omrekenen:
$$ 18,0 \text{ u} \times 1,66 \times 10^{-27} = 2,99 \times 10^{-26} \text{ kg} $$We kunnen nu ook het massapercentage van de waterstof en de zuurstof in water uitrekenen. Omdat de massa van het zuurstofatoom 16,0 u is en de massa van water 18,0 u, is het massapercentage zuurstof in water:
Massa | 18,0 u | 16,0 u |
Massaprocent | 100 % | 88,9 % |
De twee waterstofatomen hebben samen een massa van 1,0 + 1,0 = 2,0 u. Op een soortgelijke manier vinden we het massapercentage van waterstof:
Massa | 18,0 u | 2,0 u |
Massaprocent | 100 % | 11,1 % |
Dit zijn trouwens precies de percentages die we vinden als we water ontleden door middel van elektrolyse. Als we beide gassen wegen, dan vinden we inderdaad dat voor elke 11,1 gram waterstof die vrijkomt er 88,9 gram zuurstof wordt geproduceerd.
Laten we hetzelfde doen voor bijvoorbeeld kaliumoxide (K2O). Kalium is een metaal en zuurstof een niet-metaal, dus we hebben hier te maken met een zout. Het vinden van de massapercentages werkt echter hetzelfde. Een kaliumion heeft volgens het periodiek systeem een massa van 39,1 u en een oxide-ion een massa van 16,0 u. Omdat we twee kaliumionen hebben in de verhoudingsformule vinden we een totale massa van 39,1 + 39,1 + 16,0 = 94,2 u.
De kaliumionen in de verhoudingsformule hebben een massa van 39,1 + 39,1 = 78,2 u. Het massapercentage kalium in kaliumoxide wordt hiermee:
Massa | 94,2 u | 78,2 u |
Massaprocent | 100 % | 83,0 % |
Het massapercentage zuurstof in kaliumoxide is:
Massa | 94,2 u | 16,0 u |
Massaprocent | 100 % | 17,0 % |
![]() | ||||||||||||
Vraag: Per dag wordt in een fabriek 1200 ton bauxiet (Al2O3) verwerkt tot aluminium door middel van elektrolyse. Bereken hoeveel ton aluminium per dag kan worden geproduceerd. Antwoord: In het periodiek systeem vinden we dat de massa van een aluminiumatoom gelijk is aan 27,0 u. De massa van een zuurstofatoom is 16,0 u. Al2O3 heeft dus een massa van 27,0 + 27,0 + 16,0 + 16,0 + 16,0 = 102,0 u. Het aluminium in dit zout heeft een massa van 27,0 + 27,0 = 54,0 u. Hiermee kunnen we nu het massapercentage aluminium in bauxiet berekenen:
Er wordt in totaal per dag 1200 ton bauxiet verwerkt (1 ton = 1000 kg). Met een verhoudingstabel vinden we hoeveel ton overeenkomt met 52,9411 %:
Er wordt dus 635 ton aluminium geproduceerd per dag (in 3 significante cijfers).
|
![]() |
|
![]() |
|
In deze paragraaf bespreken we een belangrijk principe uit de scheikunde genaamd het behoud van massa. We gaan dit principe gebruiken om uit te rekenen in welke massaverhouding verschillende stoffen reageren.
In een eerder hoofdstuk hebben we geleerd dat atomen behouden blijven bij een chemische reactie. Dit betekent dat we voor en na de reactie precies dezelfde atomen hebben. Omdat de massa van deze atomen tijdens de reactie ook gelijk blijft, moet de totale massa van de stoffen voor en na de reactie ook gelijk zijn. We noemen dit principe de wet van behoud van massa.
Bij sommige reacties lijkt het in eerst instantie of massabehoud niet geldt. Neem bijvoorbeeld het verbranden van een blok hout. Als je het blok voor en na de verbranding weegt, dan lijkt het alsof er massa verdwenen is. Dit komt echter doordat er bij de verbranding gassen zijn vrijgekomen. Als deze gassen netjes opgevangen en gewogen worden, dan blijkt dat de massa netjes gelijk gebleven is.
Nog een voorbeeld. Als een stuk ijzer oxideert, dan wordt het juist zwaarder. Ook hier lijkt massabehoud in eerst instantie niet te gelden, maar bij nadere inspectie blijkt dat het ijzer zuurstof heeft opgenomen uit de lucht. Als deze zuurstof ook gewogen wordt, dan blijkt massabehoud wederom te gelden.
Met behulp van massabehoud en de relatieve atoommassa's uit de vorige vraag kunnen we achterhalen in welke verhouding stoffen met elkaar reageren of in welke verhouding stoffen ontstaan bij een reactie. Hieronder zien we bijvoorbeeld het ontleden van water.
Bij de ontleding ontstaan 4 waterstofatomen. Volgens het periodiek systeem hebben 4 waterstofatomen een massa van 1,0 × 4 = 4,0 u. Er ontstaan ook 2 zuurstofatomen met een totale massa van 16,0 × 2 = 32,0 u. Waterstofatomen en zuurstofatomen ontstaan bij ontleden dus in de volgende massaverhouding:
$$ 4,0 : 32,0 $$Dat wil zeggen dat als we bij een ontleding bijvoorbeeld 4,0 gram waterstof produceren, dat er dan ook 32,0 gram zuurstof ontstaat. Of als er 4,0 kg waterstof ontstaat, dat er dan ook 32,0 kg zuurstof ontstaat.
Nu bestuderen we de reactie tussen waterstofgas (H2) en chloorgas (Cl2) waarbij waterstofchloride (HCl) vormt.
Volgens het periodiek systeem hebben 2 waterstofatomen een massa van 1,0 × 2 = 2,0 u. 2 chlooratomen hebben een massa van 35,5 × 2 = 71,0 u. We zeggen in zo'n geval dat de massaverhouding tussen het waterstofgas en het chloorgas gelijk is aan:
$$ 2,0 : 71,0 $$Stel dat we bijvoorbeeld 2,25 gram waterstofgas willen maken. Hoeveel gram chloorgas komt hier dan bij vrij? Dit kunnen we nu uitrekenen met een verhoudingstabel:
Waterstof | 2,0 gram | 2,25 gram |
Chloor | 71,0 gram | 79,9 gram |
Als we 2,25 gram waterstofgas maken met deze reactie, dan ontstaat er dus ook 79,9 gram chloorgas.
![]() | |||||||||
Vraag: Een leerling ontleedt 50,0 gram waterstofchloride. Bereken hoeveel gram waterstof en hoeveel gram chloor hierbij vrijkomt. Antwoord: In de bovenstaande tekst hebben we gevonden dat bij het ontleden van waterstofchloride waterstof en chloor vrijkomt in de massaverhouding 2,0 : 71,0. Als we bijvoorbeeld 2,0 gram waterstof produceren, dan ontstaat er ook 71,0 gram chloor. Dankzij massabehoud weten we dat dit geproduceerd moet zijn uit 2,0 + 71,0 = 73,0 gram waterstofchloride. We kunnen op basis hiervan de volgende verhoudingstabel maken, waarmee we uitrekenen hoeveel gram waterstofgas en hoeveel gram chloorgas er vrijkomt bij de ontleding van 50,0 gram waterstofchloride (zoals gevraagd is):
We kunnen nog even checken of we dit goed hebben uitgerekend, door de 1,4 gram waterstofgas en de 48,6 gram chloorgas bij elkaar op te tellen. We vinden dan inderdaad 1,4 + 48,6 = 50,0 gram. Dit klopt!
|
![]() | ||||||
Vraag: Een leerling verbrandt 16,5 gram magnesium. Bereken hoeveel gram zuurstof we hiervoor nodig hebben. Noteer hiervoor eerst de reactievergelijking van de verbranding van magnesium. Antwoord: Bij deze reactie ontstaat magnesiumoxide. Dit is een zout. Een magnesiumion heeft lading 2+ en een zuurstofion heeft lading 2-. De verhoudingsformule wordt hiermee: MgO. Een eerste poging tot een reactievergelijking wordt hiermee: $$ \text{... Mg} + \text{... O}_2 \rightarrow \text{... MgO}$$Deze vergelijking maken we als volgt kloppend: $$ \text{2 Mg} + \text{O}_2 \rightarrow \text{2 MgO}$$Nu we de reactie hebben kunnen we de massaverhouding berekenen van het magnesium en de zuurstof bij de reactie. Met behulp van het periodiek systeem vinden we dat 2 zuurstofatomen een massa hebben van 16,0 × 2 = 32,0 u. 2 magnesiumatomen hebben een massa van 24,3 × 2 = 48,6 u. De massaverhouding tussen zuurstof en magnesium wordt hiermee: $$ 32,0 : 48,6 $$In de vraag lezen we dat 16,5 gram magnesium verbrand is. Met een verhoudingstabel berekenen we hoeveel zuurstof hiermee reageert:
Er heeft dus 10,9 gram zuurstof gereageerd. Vraag: Bereken hoeveel magnesiumoxide hierbij ontstaat. Antwoord: De hoeveelheid gram magnesiumoxide kunnen we vinden met behulp van de wet van behoud van massa. Als 16,5 gram magnesium en 10,9 gram zuurstof met elkaar reageren, dan ontstaat er 16,5 + 10,9 = 27,4 gram magnesiumoxide.
|
![]() |
Vraag: Als magnesium (Mg) met fosfor (P4) reageert, ontstaat het zout magnesiumfosfide. Bepaal de massaverhouding waarin magnesium en fosfor met elkaar reageren. Schrijf hiervoor eerst de reactievergelijking uit. Antwoord: Eerst willen we de verhoudingsformule van het zout magnesiumfosfide te weten komen. We beginnen met het opschrijven van de ionen waaruit dit zout bestaat: $$ \mathrm{Mg}^{2+} \;\;\;\; \mathrm{P}^{3-} $$Omdat een zout neutraal moet zijn, moeten de ionen in de volgende verhouding voorkomen: $$ \mathrm{Mg}^{2+} \;\; \mathrm{Mg}^{2+} \;\; \mathrm{Mg}^{2+} \;\;\;\; \mathrm{P}^{3-} \;\; \mathrm{P}^{3-}$$De verhoudingsformule wordt dus: $$ \mathrm{Mg}_3\mathrm{P}_2 $$De eerste poging tot het maken van een reactievergelijking wordt hiermee: $$ \mathrm{... Mg} + \mathrm{... P}_4 \rightarrow \mathrm{... Mg}_3\mathrm{P}_2 $$Nu maken we de reactievergelijking kloppend: $$ 6 \mathrm{Mg} + \mathrm{P}_4 \rightarrow 2 \mathrm{Mg}_3\mathrm{P}_2 $$Met behulp van het periodiek systeem vinden we dat 4 fosforatomen een massa hebben van 31,0 × 4 = 124,0 u. 6 magnesiumatomen hebben een massa van 24,3 × 6 = 145,8 u. De massaverhouding tussen zuurstof en magnesium wordt hiermee: $$ 145,8 : 124,0 $$
|
![]() |
|
![]() |
|
In veel gevallen is er bij een reactie te veel van één van de stoffen aanwezig, waardoor niet alles kan reageren en dus een deel van de beginstoffen overblijft. We spreken dan van een overmaat. In deze paragraaf gaan we hier mee rekenen.
Stel we laten 25,0 gram magnesium en 25,0 gram zuurstof met elkaar reageren. Hoeveel gram magnesiumoxide ontstaat er dan? In de vorige paragraaf hebben we gezien dat zuurstof en magnesium reageren met massaverhouding 32,0 : 48,6. Hiermee kunnen we bijvoorbeeld uitrekenen hoeveel gram magnesium we kunnen laten reageren met 25,0 gram zuurstof.
Zuurstof | 32,0 gram | 25,0 gram |
Magnesium | 48,6 gram | 38,0 gram |
Als we 25,0 gram zuurstof willen laten reageren, dan hebben we dus wel 38,0 gram magnesium nodig. Maar we hebben slechts 25,0 gram magnesium, dus deze informatie is niet bruikbaar. Laten we in plaats daarvan eens uitrekenen hoeveel gram zuurstof er nodig is om 25,0 gram magnesium te laten reageren:
Zuurstof | 32,0 gram | 16,5 gram |
Magnesium | 48,6 gram | 25,0 gram |
Er is dus slechts 16,5 gram zuurstof nodig om 25,0 gram magnesium te laten reageren. Maar we begonnen met 25,0 gram zuurstof. Dit betekent dat als alle magnesium gereageerd heeft, er nog steeds 25,0 - 16,5 = 8,5 gram zuurstof over is. We zeggen dan dat de zuurstof in overmaat aanwezig is.
Met behulp van de wet van behoud van massa kunnen we ook uitrekenen dat er 25,0 + 16,7 = 41,7 gram magnesiumoxide is ontstaan bij de reactie. We vatten de reactie als volgt samen:
$$ \textbf{25,0 } \mathrm{g\;magnesium} + \textbf{25,0 } \mathrm{g\;zuurstof} \rightarrow \textbf{41,7 } \mathrm{g\;magnesiumoxide} + \textbf{8,3 } \mathrm{g\;zuurstof} $$Merk op dat de massa van de stoffen aan beide kanten van de vergelijking in totaal 50,0 gram is. Dit is in overeenstemming met de wet van behoud van massa.
![]() |
|
![]() |
|
Stoffen die je uit je hoofd moet kennen:
Atomen |
|||
Metalen |
Niet-metalen |
||
Natrium |
Na |
Waterstof |
H |
Kalium |
K |
Koolstof |
C |
Magnesium |
Mg |
Stikstof |
N |
Calcium |
Ca |
Fosfor |
P |
Barium |
Ba |
Zuurstof |
O |
Chroom |
Cr |
Zwavel |
S |
IJzer |
Fe |
Fluor |
F |
Nikkel |
Ni |
Chloor |
Cl |
Platinum |
Pt |
Broom |
Br |
Koper |
Cu |
Jood |
I |
Zilver |
Ag |
Helium |
He |
Goud |
Au |
Neon |
Ne |
Zink |
Zn |
Argon |
Ar |
Cadmium |
Cd |
|
|
Kwik |
Hg |
||
Aluminium |
Al |
||
Tin |
Sn |
Metalloïde |
|
Lood |
Pb |
Silicium |
Si |
Moleculen |
|
Water |
H2O |
Waterstofperoxide |
H2O2 |
Koolstofdioxide |
CO2 |
Koolstofmonoxide |
CO |
Methaan |
CH4 |
Ammoniak |
NH3 |
Ethanol (alcohol) |
C6H12O |
Glucose |
C6H12O6 |
Edelgassen |
X |
Halogenen |
X2 |
Stikstof |
N2 |
Waterstof |
H2 |
Zuurstof |
O2 |
Ozon |
O3 |
Samengestelde ionen |
|
carbonaat-ion |
CO32- |
nitraat-ion |
NO3- |
sulfaat-ion |
SO42- |
fosfaat-ion |
PO43- |
hydroxide-ion |
OH- |
Ammonium-ion |
NH4+ |
Zouten |
||
Keukenzout |
Natriumchloride |
NaCl |
Kalkwater |
Calciumhydroxide |
Ca(OH)2 (aq) |
Kalksteen |
Calciumcarbonaat |
CaCO3 |
Soda |
Natriumcarbonaat |
Na2CO3 |
Natronloog |
Natriumhydroxide |
NaOH (aq) |
Zuren |
Basen |
||
Triviale naam |
Formule |
Triviale naam |
Formule |
Zoutzuur |
HCl (aq) |
Natronloog |
NaOH (aq) |
Salpeterzuur |
HNO3 |
Kalkwater |
Ca(OH)2 (aq) |
Zwavelzuur |
H2SO4 |
Soda |
Na2CO3 |
Koolzuurhoudend water |
H2CO3 (aq) |
Ammonia |
NH3 (aq) |
Azijnzuur |
HAc |
|
|
Fosforzuur |
H3PO4 |
|
|
Zuur-ionen |
Base-ionen |
H+ |
OH- |
|
O2- |
|
CO32- |
|
NH3 |
BINAS: | |
33 | Elementen, symbolen, atoomnummers en atoommassa's |
34 | Periodiek systeem |
36 | Zuur-base-indicatoren |
42 | Triviale en rationele namen stoffen |