Scheikunde gaat over de eigenschappen van stoffen en wat er
gebeurt als we deze stoffen mengen.
In sommige situaties kunnen stoffen veranderen in andere stoffen.
Er ontstaan dan dus stoffen die eerder nog niet aanwezig waren.
Als dit gebeurt, spreken we van een chemische reactie.
Een bekend voorbeeld van een chemische reactie is de verbrandingsreactie.
In de eerste onderstaande afbeelding zien we de verbranding
van staalwol. Staalwol bestaat voornamelijk uit ijzer en bij hoge
temperaturen reageert het met de zuurstof in de lucht. Bij
de verbranding van ijzer ontstaat ijzeroxide (hetgeen in het
dagelijks leven 'roest' wordt genoemd). De zuurstof en
het ijzer zijn dus veranderd in roest. Er heeft dus een chemische
reactie plaatsgevonden! In de natuur roest ijzer ook, maar
dat gaat veel langzamer (zie de tweede afbeelding).
Chemische reacties kunnen we beschrijven met een reactieschema.
In een reactieschema schrijven we schematisch op welke
stoffen voor de reactie aanwezig waren
(de reactanten) en welke stoffen na de reactie
zijn ontstaan (de producten):
Laten we als voorbeeld de verbranding van staalwol nemen.
Zoals we hebben gelezen reageert het ijzer waaruit het staalwol
bestaat, met de zuurstof in de lucht en ontstaat er roest. De
reactanten zijn dus ijzer en zuurstof en het product is ijzeroxide
(hetgeen ook wel roest wordt genoemd).
We schrijven:
Bij verbrandingreacties ontstaan nieuwe stoffen, maar er komt
ook energie vrij in de vorm van warmte. We noemen
reacties waarbij warmte vrij komt exotherme reacties.
Ook deze energie kunnen we in het reactieschema noteren.
Voor de verbranding van staalwol krijgen we de volgende reactie:
De energie staat aan de rechter kant van de pijl genoteerd, omdat
de energie tijdens de reactie ontstaat.
Er bestaan ook reacties waarbij energie van de omgeving gebruikt
wordt en waarbij de omgeving dus afkoelt. De noemen dit
endotherme reacties. Een voorbeeld is het oplossen van
salmiak in water:
Zorg dat je weet wat een chemische reactie is en zorg dat
je een aantal voorbeelden kan noemen.
Zorg dat je een reactieschemakan opstellen.
Zorg dat je het verschil kent tussen exotherme en endotherme
reacties.
Zorg dat je de energie die nodig is of
ontstaat bij een reactie op de correcte plek in
een reactieschema kan schrijven.
Leg uit welke fenomenen chemische reacties zijn en welke niet:
Staal wordt bij hoge temperaturen vloeibaar.
Als we suiker verwarmen ontstaat er karamel.
Wolken ontstaan als waterdamp in de lucht
condenseert tot waterdruppels.
Als we het metaal calcium in water gooien reageert het heftig.
Bij de reactie ontstaat kalk en waterstofgas.
Schrijf het reactieschema op dat bij deze reactie hoort.
Bij de verbranding van staalwol ontstaat roest. Staalwol bestaat
voornamelijk uit ijzer. Schrijf het reactieschema op dat
bij deze reactie hoort.
Leg uit of het aanbranden van aardappelen een
exotherm of een endotherm proces is.
Leg uit of de verbranding van aardappelen in je lichaam
een exotherm of een endotherm proces is.
Als je salmiak oplost in water, dan kan de oplossing
wel 10 graden in temperatuur dalen.
Leg uit of het oplossen van salmiak een endotherm of
een exotherm proces is.
Bij het ontsteken van dynamiet ontstaan de gassen koolstofdioxide,
waterdamp, stikstof en zuurstof.
Gassen nemen veel meer ruimte in dan een vloeistoffen en dit
verklaart deels waarom dynamiet zo explosief is. 1L dynamiet
zet bijvoorbeeld uit tot wel 1140 liters gas. Daarnaast komt bij
deze reactie ook nog eens veel energie vrij. Het ontsteken van dynamiet
is geen verbrandingreactie. Er is dus geen zuurstof nodig om het te
ontsteken. Vroeger werd dynamiet gebruikt voor het aanleggen van tunnels,
maar niet zonder gevaren.
Schrijf het reactieschema op dat
bij deze reactie hoort.
Leg uit of dit een endotherme of een exotherme
reactie is.
Start achter in je schrift een learning log. Dit is een deel van je schrift waar je
de belangrijkste dingen opschrijft die je geleerd hebt. Schrijf hier vooral de kennis op die
je nodig had bij het beantwoorden van de vragen. Denk bijvoorbeeld aan de momenten
waar je dacht 'oh, nu snap ik het!'. Op deze manier ga je veel beter onthouden
wat je geleerd hebt, zodat je het niet weer helemaal overnieuw hoeft te leren als je voor
de toets gaat leren. Zo heb je ook nog wat aan het werk dat je in de les doet.